RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703428-07
Datum uitspraak: 25 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 december 2007, 18 januari 2008, 31 maart 2008, 1 april 2008, 2 april 2008, 3 april 2008, 7 april 2008, 9 april 2008, 10 april 2008 en 11 april 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s) toen aldaar, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s) toen aldaar, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk voornoemde [Naam slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of (poging tot) afpersing met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat/die feit(en) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s) toen aldaar, met dat opzet voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gepoogd weg te nemen/weggenomen (een) goed(eren) en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke (poging tot) diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [Naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl vorenomschreven feit de dood van voornoemde [Naam slachtoffer] ten gevolge had;
hij, verdachte, op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Naam slachtoffer] heeft gepoogd te dwingen/ gedwongen tot de afgifte van (een) goed(eren) en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan hem, verdachtes, mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl vorenomschreven feit de dood van voornoemde [Naam slachtoffer] ten gevolge had.
Achtereenvolgens zal de rechtbank aan de orde stellen:
I Een opsomming van de vaststaande feiten;
II Het standpunt van het openbaar ministerie;
III Het standpunt van de verdediging;
IV De bewijsvraag;
V De bewijsmiddelen in algemene zin en het toetsingskader;
V.1. Technisch bewijs
V.2. Getuigenverklaringen
V.3. Verklaringen van de verdachten
V.4. Toetsingskader
VI Beantwoording van de bewijsvraag aan de hand van de bewijsmiddelen en het geschetste toetsingskader;
VI.1. Kan bewezen worden dat [Naam verdachte] het slachtoffer heeft gedood?
VI.2. Kan bewezen worden dat [Naam verdachte] als medepleger betrokken is bij de dood van het slachtoffer?
VII Conclusie.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staan – voor zover voor de beoordeling van belang – de volgende feiten vast.
? Op vrijdag 30 juli 2004 is omstreeks 20.00 uur, in de keukenruimte van de brillenspeciaalzaak “[Naam brillenzaak]”, gevestigd aan de [Adres brillenzaak] te Landgraaf, gezeten op een stoel, het stoffelijk overschot aangetroffen van [Naam slachtoffer], hierna te noemen: het slachtoffer.
? Het intreden van de dood van het slachtoffer kan worden verklaard door bij sectie gebleken steek- en snijverwondingen in de hals, met klieving van vitale structuren in de hals en gepaard gaande met massale bloeduitstorting. Bij sectie blijkt van een tiental steek- en steeksnijletsels, zoals door steken respectievelijk snijden met een scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een mes.
? Uit de samengestelde tijdlijn blijkt dat het slachtoffer op vrijdag 30 juli 2004 om 14.24 uur het laatst in leven is gezien door een medewerkster van de Schlecker te Landgraaf. Vervolgens wordt vastgesteld dat om 14.29 uur een handeling is verricht aan de elektronische kassa van de optiek (uitgifte no-sale bon). Hierna is geen activiteit van leven meer vastgesteld. Verder is gebleken dat getuige [Naam getuige1] omstreeks 17.28 uur in de optiek is geweest, alwaar zij het slachtoffer niet heeft aangetroffen en een beschreven kassabon heeft achtergelaten.
? Aan het gehele pand zijn geen sporen van braak of verbreking waargenomen. Het slachtoffer droeg nog al haar juwelen en haar handtas stond op het aanrecht. In de handtas werd later de beurs van het slachtoffer aangetroffen met daarin een geldbedrag van € 50,-. Tevens werd daarin een enveloppe aangetroffen inhoudende een geldbedrag van € 1.225,-. De kassalade van de zaak was dicht. In de lade bevond zich enkel muntgeld.
? Gezien het aangetroffen bloedsporenbeeld in de keuken op onder andere muren, vloer, stoel, slachtoffer en kleding kan gesteld worden dat de verwondingen die het slachtoffer aan de voorzijde van haar lichaam had, met name in de halsstreek, zijn toegebracht op het moment dat het slachtoffer op de stoel zat. De aangetroffen situatie (de stoel is naar voren gekanteld) is ontstaan na het toebrengen van vernoemde verwondingen. Gezien het aangetroffen bloedsporenbeeld op het aanrecht, in de wasbak, op de onderzijde van de bovenkasten en op de vloer kan gesteld worden dat zeer waarschijnlijk bloed onder de kraan is afgespoeld.
? Op de kassalade en de deurklink van de keukendeur aan de winkelzijde zijn bloedsporen aangetroffen. Verder zijn in het gehele pand (met uitzondering van de keuken) geen bloedsporen aangetroffen. Op de keukenvloer zijn een drietal fragmenten van schoenzoolsporen aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat deze sporen aangemerkt dienen te worden als dadersporen. Het merk, het type en de schoenmaat konden niet worden vastgesteld.
? Op vier plaatsen zijn DNA-sporen aangetroffen die te herleiden zijn tot een andere persoon dan het slachtoffer, te weten: twee maal een DNA-spoor op de deurklink van de keukendeur aan de zijde van de winkel, één DNA-spoor op de kassalade in de winkel en één DNA-spoor op een archiefmap in de keuken. De drie sporen op de kassalade en de deurklink zijn DNA-mengprofielen van het slachtoffer en een onbekende man. Het spoor op de archiefmap is een DNA-mengprofiel van het slachtoffer en een andere onbekende man. Beide profielen van de onbekende mannen blijken niet voor te komen in de databank van het NFI en ook niet in de DNA-databanken van Duitsland, België en Luxemburg. Er is een grootschalig DNA-bevolkingsonderzoek verricht onder 178 mannelijke personen, waaronder de verdachten. Dit heeft geen resultaten opgeleverd.
? Tijdens het technisch onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt dat de aangehouden verdachten als dader kunnen worden aangemerkt.
II. Het standpunt van het openbaar ministerie
? In het scenario van het openbaar ministerie zijn de beide verdachten [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] op 30 juli 2004 in de woning van [Naam medeverdachte3], een kennis van beide verdachten, geweest waar zij werkzaamheden uitvoerden in verband met haar verhuizing. Op enig moment kregen ze van haar verdovende middelen en onder de roes daarvan vertrok men met zijn drieën te voet naar de optiekzaak van het slachtoffer. Gedrieën gingen ze de optiekzaak binnen. Iedereen was erbij toen daar door de verdachte [Naam medeverdachte3] een afpersingsgesprek werd gevoerd en zij vervolgens met de gewelddadige handelingen een aanvang nam. [Naam verdachte] bracht onder invloed van verdovende middelen en druk van een medeverdachte (op zijn minst een deel van) de dodelijke steken en sneden toe. Verder versterkten ze elkaar getalsmatig als groep.
? Medeverdachte [Naam medeverdachte2] was in de voorfase actief. Op weg naar de plaats delict liep hij voorop toen [Naam medeverdachte3] er even niet bij was, hij bepaalde het hoge tempo, hij vertelde van tevoren dat hij daar zo snel mogelijk weg wilde zijn en uit zijn gedrag en uitlatingen concludeerde [Naam verdachte] dat [Naam medeverdachte2] wist waar hij naar toe moest. Hij heeft de groep getalsmatig versterkt en noch vooraf noch tijdens noch achteraf zich gedistantieerd van de groep en hij heeft alles gedaan om de waarheid te bemantelen. Dat maakt hem tot medepleger.
? [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] hebben hun betrokkenheid tijdens de verhoren toegegeven. Ze hebben onmiskenbaar daderinformatie gegeven, waardoor vastgesteld kan worden dat zij op de plaats delict waren ten tijde van het plegen van het feit.
? De verhoordeskundigen hebben in hun rapporten en ter terechtzitting over de wijze van verhoren verklaard overeenkomstig hun wetenschappelijke visies. Dat leidt tot een optelsom van deskundige visies die de bewijswaarde van de verklaringen van de verdachten ter discussie stellen. De bewijswaarde van de door de verdachten verstrekte daderinformatie dient hiertegen te worden afgezet. [Naam medeverdachte2] en [Naam verdachte] zijn weliswaar kwetsbare verdachten, maar ze hebben op heel veel punten eensluidend verklaard. Dat maakt hun verklaringen ondanks hun kwetsbaarheid betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verdachten zijn pathologische leugenaars die zijn vastgelopen in onjuistheden en uiteindelijk langzaam bij de realiteit zijn gekomen.
? [Naam verdachte] neemt ook ter terechtzitting geen afstand van zijn eigen rol in het delict, alsmede van die van zijn medeverdachte.
? Een reeks “de auditu”-getuigen hebben verklaringen afgelegd die nadrukkelijk duiden op betrokkenheid van [Naam medeverdachte2] en [Naam verdachte]. De getuigen deden deze wetenschap op in een fase waarin er op geen enkele wijze sprake kan zijn geweest van enige druk op de verdachten en de getuigen door enige opsporingshandeling van de politie.
? Het geweld dat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer in combinatie met het gegeven dat er sprake was van enig ander strafbaar feit, diefstal met geweldpleging dan wel afpersing, rechtvaardigt de conclusie dat er sprake is van een gekwalificeerde doodslag.
III. Het standpunt van de verdediging
? Het bewijs waar het openbaar ministerie zich op beroept is in zeer belangrijke mate gebaseerd op de verklaringen van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] zelf. Deze laatste heeft inmiddels meerdere malen aangegeven dat de eerder door hem bij de politie afgelegde verklaringen niet juist zijn. Het gaat om twee kwetsbare verdachten. [Naam verdachte] wordt zelfs als zeer kwetsbaar aangemerkt.
? De gedragsdeskundigen Brandt en Van Nierop van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), die gespecialiseerd zijn in verhoortechnieken, hebben geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachten niet betrouwbaar zijn en dat het hoogst waarschijnlijk is dat er sprake is van een valse bekentenis. De beide verdachten zijn buitengewoon beïnvloedbaar. In hun rapport en ter terechtzitting hebben de gedragsdeskundigen aangegeven dat de verhoren niet op juiste wijze hebben plaatsgevonden. De verdachten zijn gestuurd in een bepaalde richting en er vindt negatieve en positieve feedback plaats. Bovendien wordt informatie uit andere verhoren ingebracht die misleidend is en dezelfde vragen worden herhaaldelijk gesteld. Een kwetsbare verdachte is daar zeer gevoelig voor.
De door de rechtbank benoemde gedragsdeskundige/verhoordeskundige Van der Sleen concludeert dat geenszins valt uit te sluiten dat [Naam verdachte] vanuit mogelijke waanbeelden die hij had over een vrouw die in zijn handen werd geduwd en die hij in verband heeft gebracht met het slachtoffer, tijdens de beïnvloedende verhoren is geleid naar een valse bekentenis. Van der Sleen heeft overigens ter terechtzitting aangegeven dat bij [Naam verdachte] de beïnvloeding groter is geweest dan bij [Naam medeverdachte2]. Bij [Naam verdachte] is duidelijk dat de verhoorders de informatie inbrengen.
? De verhoormethode is onrechtmatig en de verklaringen daaruit verkregen kunnen niet voor het bewijs dienen. Daarnaast zijn de verklaringen van zowel [Naam verdachte] als die van [Naam medeverdachte2] volstrekt onbetrouwbaar en inaccuraat, zodat die ook om deze reden niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De verklaringen van [Naam medeverdachte2] en [Naam verdachte] bevatten heel veel details die niet overeenkomen met de uit het opsporingsonderzoek gebleken feiten en omstandigheden. De details die mogelijk wel kloppen zijn algemene details die enerzijds passen bij een dergelijk misdrijf en waarvan anderzijds de bron niet meer is vast te stellen. Bovendien bevinden zich in de verklaringen van [Naam verdachte] details die absoluut ongeloofwaardig zijn.
? Naast de onbetrouwbare verklaringen van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] is er totaal geen aanvullend bewijs.
? De betrouwbaarheid van de de auditu-verklaringen is twijfelachtig en bovendien zijn die verklaringen voornamelijk terug te voeren op vage uitspraken van [Naam verdachte].
? [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] hadden geen enkel motief om het slachtoffer van het leven te beroven.
? Het feit dat [Naam verdachte] geen afstand neemt van zijn rol in het delict, ook niet ten aanzien van zijn medeverdachten, kan niet als bewijsmiddel worden aangemerkt, aangezien dit past bij zijn ziektebeeld. [Naam verdachte] is sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
? [Naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De centrale vraag in deze complexe strafzaak is of bewezen kan worden dat [Naam verdachte] het slachtoffer heeft gedood of dat hij daarbij op strafrechtelijk relevante wijze betrokken is geweest. Dat is de wettelijk relevante bewijsvraag en daar zal de rechtbank zich op richten.
In het kader van de behandeling van deze strafzaak heeft de officier van justitie aan de rechtbank een scenario voorgesteld. Dat scenario is hiervoor beschreven. Tijdens het proces is uitvoerig gedebatteerd over allerlei details van feitelijke aard waaruit moet blijken dat genoemd scenario juist is of juist niet. Deze discussie zou voor de rechtbank aanleiding kunnen zijn om zich hierin te mengen en oordelen te geven over zaken zoals de looproute naar de winkel, de plaats waar een aanvang is gemaakt met het plegen van geweld tegen het slachtoffer etcetera. De rechtbank zal deze weg dus niet bewandelen en niet stilstaan bij een groot aantal feitelijkheden die eventueel aan het doden van het slachtoffer in de keuken vooraf zijn gegaan.
V. De bewijsmiddelen in algemene zin en het toetsingskader
Deze bewijsvraag dient de rechtbank te beantwoorden aan de hand van de bewijsmiddelen die in dit dossier voorhanden zijn. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben uitvoerig stilgestaan bij de waarde van deze bewijsmiddelen. Het gaat dan met name over het technisch bewijs, de getuigenverklaringen en de verklaringen van beide verdachten. Daarnaast is er ook gedebatteerd over de vraag of het ontbreken van bepaald bewijs niet juist een voor de verdachte ontlastende bewijswaarde heeft. De rechtbank zal hierna op deze onderwerpen ingaan.
De doodsoorzaak en het soort wapen waarmee het dodelijke letsel is toegebracht, zijn vastgesteld door de patholoog anatoom. Zijn bevindingen zijn neergelegd in het sectieverslag en enkele aanvullende rapporten.
Met betrekking tot het bloedsporenbeeld is een rapport opgemaakt dat ter terechtzitting nog is toegelicht door de opsteller ervan. Dit rapport geeft de rechtbank onder andere inzicht in de vraag waar het slachtoffer is gedood.
De rechtbank heeft echter moeite om het geschetste bloedsporenbeeld te plaatsen in het scenario van de officier van justitie. Vast staat dat het slachtoffer is gedood in de keuken die behoort bij haar winkel. De keuken is bijzonder klein. Het slachtoffer heeft zeer veel bloed verloren, mede als gevolg van een slagaderlijke bloeding. Dit bloed is voor een belangrijk deel op de keukenvloer terechtgekomen waar het een grote plas heeft gevormd. Ook is het op muren en voorwerpen in de keuken gespat. In het bloed op de grond zijn drie fragmenten van een schoenafdruk aangetroffen. Dit is volgens de opsteller van het rapport een daderspoor. Ter zitting heeft de opsteller van het rapport er op gewezen dat de dader vermoedelijk een deel van het bloed van het slachtoffer over zich heen heeft gekregen. Dat heeft hij afgeleid uit de aangetroffen sporen in de keuken.
Buiten die keuken zijn geen bloedsporen aangetroffen, met uitzondering van het spoor op de kassalade en op de deurklink van de keukendeur. Volgens de deskundige kan het ontbreken van bloedsporen buiten de keuken niet toegeschreven worden aan het schoonmaken van de winkel omdat die daarna weer zichtbaar gemaakt kunnen worden.
In het scenario van de officier van justitie heeft [Naam verdachte] in de keuken in een opwelling, ontstaan als gevolg van het gebruik van verdovende middelen en door de opjuttende woorden van zijn medeverdachten, het slachtoffer de keel doorgesneden. Daarna is hij de winkel uitgerend.
Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, past daarbij niet dat er geen substantiële bloedsporen buiten de keuken zijn aangetroffen. Gelet op de hoeveelheid bloed in de keuken en de manier waarop het slachtoffer is gedood, ligt het voor de hand dat de dader op weg naar buiten bloed achterlaat in de winkel. Dat is echter niet gebeurd. Daarom is het waarschijnlijk dat de dader die bloedsporen zorgvuldig heeft verwijderd in de keuken alvorens hij de winkel in is gelopen. Daar zijn ook aanwijzingen voor in de vorm van onder de kraan afgespoeld bloed. Maar die handeling past volgens de rechtbank minder bij een dader die onder invloed van drugs in een opwelling een persoon doodt en dan halsoverkop de plaats van het delict verlaat.
Op de plaats delict is geen DNA-spoor van [Naam medeverdachte2] en [Naam verdachte] aangetroffen. De bloedsporen op de kassalade en op de deurklink van de keuken zijn afkomstig van het slachtoffer en bevatten DNA van een onbekende man. De vraag is dan wie die onbekende man is. Het kan een dader zijn, die tot nu toe niet getraceerd is. Het is ook mogelijk, zoals DNA deskundige De Knijff ter zitting heeft aangegeven, dat het DNA op die plaatsen is achtergelaten door een man die niets met deze zaak te maken heeft. Later is dan op zijn DNA bloed aangebracht van het slachtoffer. Wie het bloed daar heeft aangebracht, is onbekend.
Er is geen bewijs voor het scenario van de officier van justitie dat het [Naam medeverdachte2] of [Naam verdachte] geweest is, die het bloed daar heeft achtergelaten. De kans dat het DNA van een onbekend gebleven dader is, acht de rechtbank vele malen groter.
Immers, voordat het slachtoffer op vrijdagmiddag is overleden, heeft de poetsvrouw maandag ervoor de winkel gepoetst. Dat betekent dat de onbekende man die zijn DNA heeft achtergelaten dat na maandag moet hebben gedaan. Vermoedelijk moet dit zelfs redelijk kort voor het delict zijn gebeurd, nu in het bijzonder de deurklink een zeer glad oppervlak heeft dat dagelijks vele malen moet zijn vastgepakt. Op een dergelijk oppervlak wordt volgens de deskundige een DNA-spoor gemakkelijker verwijderd dan op een ruw oppervlak. De kans dat een DNA-spoor op de deurklink lang aanwezig blijft, acht de rechtbank dus klein.
Verder moet de onbekende man wiens DNA is aangetroffen, zich vrij hebben gevoeld om de kassalade aan te raken en de deur naar de keuken, duidelijk privéterrein van het slachtoffer, te openen. Als hij niet de dader is, duidt dat op een bij het slachtoffer goed bekende persoon. Maar bij circa 180 mannen uit de omgeving van het slachtoffer is DNA afgenomen, zonder dat dit heeft geleid tot een match met het aangetroffen DNA-spoor. Wie is dan deze bekende van het slachtoffer?
Tenslotte, de persoon die het bloed van het slachtoffer heeft achtergelaten op de kassalade en de deurklink moet dat in de theorie van de deskundige precies op die plekken hebben gedaan waar de onbekende man de kassalade en de deurklink ook heeft aangeraakt en zijn DNA- spoor heeft achtergelaten. De kans dat zoiets gebeurt, acht de rechtbank niet groot.
Hetzelfde geldt voor het spoor op de archiefmap, zij het in mindere mate. De archiefmap werd immers niet wekelijks schoongemaakt en de rechtbank heeft geen informatie met betrekking tot de frequentie waarmee deze map ter hand werd genomen. De kans dat het spoor van deze derde al langere tijd op deze map aanwezig was, is dus groter. Bovendien is de kans dat het bloed rechtstreeks afkomstig is van het slachtoffer aanmerkelijk groter nu deze map in de keuken stond.
Nergens in de winkel of de keuken zijn vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen. In het licht van het scenario dat door de officier van justitie is geschilderd en het ontbreken van enige aanwijzing dat verdachte handschoenen heeft gedragen, vindt de rechtbank dat opmerkelijk.
De officier van justitie beklemtoont dat het ontbreken van technisch bewijs dat in de richting van verdachte wijst, niet uitsluit dat hij er toch bij betrokken is. In algemene zin deelt de rechtbank die opvatting, al was het maar omdat men ook bij een feit betrokken kan zijn zonder zelf uitvoeringshandelingen te verrichten. Daarom leidt het enkele ontbreken van technisch bewijs niet reeds tot de conclusie dat de verdachte niet bij het delict betrokken is.
Echter, als het ontbreken van technisch bewijs moeilijk te rijmen valt met het geschetste scenario en het bovendien gaat om meerdere onderzoeken die alle negatief uitvallen, dan komt dat scenario toch meer en meer onder druk te staan. Daarvan is in dit geval sprake.
Onder deze omstandigheden is er voor de rechtbank alle aanleiding om nog meer dan gebruikelijk is zware eisen te stellen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van eventueel belastend bewijs.
V.2. Getuigenverklaringen
Buiten de medeverdachte zijn er geen personen gehoord die iets verklaard hebben over het plegen van het delict zelf. Dat past bij de plaats waar het is gepleegd, een volkomen besloten ruimte bij de winkel van het slachtoffer. Over de verklaringen van de verdachten zelf komt de rechtbank hierna nog te spreken.
Getuigen uit de omgeving van de plaats van het delict
Opmerkelijk acht de rechtbank het feit dat niemand melding heeft gemaakt van de door de officier van justitie geschetste groep van drie personen - één vrouw en twee jonge mannen, allen meer of minder onder invloed van verdovende middelen - die de winkel van het slachtoffer heeft bezocht of door de straat waarin de winkel is gelegen, heeft gelopen. Het delict is vermoedelijk op een gewone werkdag gepleegd tussen 14:24 uur en 17:28 uur. De winkel van het slachtoffer ligt in een straat met andere winkels, horeca, bedrijven en woningen. Er zijn uitvoerige onderzoeken geweest onder het in genoemde periode op straat aanwezige publiek en onder omwonenden. Geen van deze onderzoeken heeft echter geleid tot beschrijving van een dergelijke groep personen.
Ter zitting zijn een groot aantal getuigen gehoord uit de directe omgeving van [Naam medeverdachte2] en [Naam verdachte]. Uit deze verklaringen is het volgende de rechtbank duidelijk geworden:
? [Naam verdachte] verkeert in de veronderstelling dat hem een vrouw in de handen is gevallen die gezegd heeft “Jij houdt toch wel van mij”;
? [Naam medeverdachte2] wil niet over de vrouw die [Naam verdachte] in handen is gevallen spreken;
? [Naam verdachte] wordt aanvankelijk niet serieus genomen door de meeste getuigen;
? Na de verhoren van de getuigen door de politie in de zaak van het slachtoffer is dat beeld veranderd en zijn meer en meer getuigen tot de conclusie gekomen dat deze uitspraak van [Naam verdachte] verband moet houden met het doden van het slachtoffer.
Op grond van deze verklaringen is het voor de rechtbank wel mogelijk om vast te stellen dat [Naam verdachte] iets dergelijks vaker heeft gezegd, maar niet wat de bron hiervan is; zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer of een waan die zich in zijn hoofd heeft vastgezet. Het feit dat [Naam medeverdachte2] kennelijk weinig zin heeft om over deze uitlating van [Naam verdachte] te praten kan vele redenen hebben en hoeft niet te betekenen dat zij beiden bij het plegen van het delict aanwezig zijn geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank voor het beantwoorden van de bewijsvraag geen waarde zal toekennen aan de gehoorde getuigen.
V.3. Verklaringen van de verdachten zelf
De rechtbank zal de toelaatbaarheid en de waarde van de verklaringen van beide verdachten voor het bewijs hierna gezamenlijk bespreken, nu de verklaringen van beide verdachten in ieders zaak van belang zijn en niet slechts in de eigen zaak.
Beide verdachten zijn elf keer verhoord. Zij hebben elk verschillende versies gegeven van wat er volgens hen is gebeurd.
[Naam verdachte] heeft aanvankelijk verklaard het slachtoffer enkel geschopt en op haar rug gegooid te hebben en heeft later daaraan toegevoegd dat hij haar heeft gestoken. Tevens heeft hij verklaard te twijfelen of hij niet een andere vrouw heeft gestoken en of dat niet op een andere plek was.
[Naam medeverdachte2] heeft in zijn eerste verklaringen ontkend betrokken te zijn geweest bij het feit en iets van de zaak af te weten. Vervolgens heeft hij verklaard in de winkel te zijn geweest, heeft hij verschillende varianten gegeven van wat er zou zijn voorgevallen en heeft hij aangegeven ooggetuige te zijn geweest van het steken van het slachtoffer. Uiteindelijk heeft hij zijn verklaringen ingetrokken en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat er sprake is geweest van een aaneenschakeling van verkeerde verhoormethoden. Deze wijze van verhoren acht de verdediging onrechtmatig en heeft geleid tot onbetrouwbare verklaringen die niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
In het kader van de beoordeling van de gestelde onrechtmatige wijze van verhoren en de bruikbaarheid van de verklaringen van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2], zal de rechtbank eerst de persoonlijkheid van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] bespreken, voor zover van belang voor die beoordeling. Over de persoonlijkheid van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] is gerapporteerd door een tweetal deskundigen die door de rechtbank benoemd zijn, te weten B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en W.J. Canton, psychiater. Zij hebben hun bevindingen ter terechtzitting nader toegelicht.
Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de wijze van verhoren en de eventuele mate van beïnvloeding van de verdachten.
De persoonlijkheid van [Naam verdachte]
Uit de rapporten van de deskundigen komt naar voren dat [Naam verdachte] reeds meerdere jaren bekend is in de psychiatrie in verband met psychotische klachten. Zij omschrijven hem als een afhankelijke en angstige jongen die zwakbegaafd is, verslaafd is aan cannabis en lijdt aan paranoïde schizofrenie. Canton merkt in zijn rapport op dat zijn bevindingen de diagnose drugsgerelateerde psychose zeer onwaarschijnlijk maken. Volgens Canton is er ook sprake van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling ten gevolge van vroege traumatisatie. Hij heeft zich mede daardoor als persoon nooit op een rustige en veilige manier kunnen ontwikkelen.
De persoonlijkheid van [Naam medeverdachte2]
Van Toorn omschrijft [Naam medeverdachte2] als een angstgevoelige jongen, die zich niet kan verplaatsen in anderen en die moeite heeft met het onderscheid tussen werkelijkheid en fictie. Ter zitting heeft Canton verklaard deze aspecten te herkennen. Van Toorn constateert meerdere (rand)psychotische symptomen. Als hij drugs neemt, nemen de psychotische belevingen toe. Er is sprake van een verhoogde psychotische kwetsbaarheid. Zij constateert verder symptomen die passen bij een stoornis in het autistisch spectrum. Bij [Naam medeverdachte2] is volgens Van Toorn sprake van een pervassieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD-NOS). Canton heeft ter zitting verklaard autisme niet uit te sluiten, maar daar zelf onvoldoende aanwijzingen voor te hebben aangetroffen. Zijns inziens is er sprake van een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. In beschrijvende zin is er met name sprake van een onrijpe persoonlijkheid. Beiden constateren dat [Naam medeverdachte2] verslaafd is aan cannabis. Van Toorn komt op basis van haar onderzoek tot de conclusie dat er sprake is van zwakbegaafdheid in combinatie met narcistische persoonlijkheidskenmerken. Volgens Canton lijkt [Naam medeverdachte2] op zwakbegaafd niveau te functioneren, maar zijn er ook aanwijzingen voor in aanleg normale capaciteiten, die zich door een ongunstige opvoedingssituatie, ernstige schoolproblemen en drugsgebruik vanaf zeer jonge leeftijd niet normaal hebben kunnen ontwikkelen.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan bovenstaande bevindingen en neemt die daarom over.
De rapporten over de wijze van verhoren en de mate van beïnvloeding van de verdachten
Over de wijze van verhoren zijn ter terechtzitting een drietal rapporten besproken. De rapporten van het KLPD en psychiater Dams zijn opgesteld tijdens de opsporingsfase. Het derde rapport is van de hand van Van der Sleen, psycholoog, die in deze zaak door de rechtbank als deskundige benoemd is.
? Het rapport van psychologe Van der Sleen
Op verzoek van de rechtbank heeft deskundige Van der Sleen gerapporteerd over de kwaliteit van de verhoren, de mate van beïnvloeding van de verdachten en de mogelijkheid dat valse bekentenissen zijn afgelegd. De rechtbank zal in het navolgende de rapportages van Van der Sleen verkort zakelijk weergeven en tevens ingaan op kritiek die door de officier van justitie geuit is op het rapport van Van der Sleen.
Algemeen: wie zijn gevoelig voor beïnvloeding?
Van der Sleen vermeldt in haar rapport dat uit onderzoek bekend is dat bepaalde verdachten over het algemeen gevoeliger zijn voor beïnvloeding en daardoor meer risico lopen om een valse bekentenis af te leggen. Tot deze groep behoren minderjarigen, verstandelijk beperkte of zwakbegaafde mensen, angstige mensen en mensen met psychische stoornissen. Zij zijn vaak meer compliant en suggestibel. Een verdachte die compliant is, geeft de verhoorder informatie waarvan hij denkt dat dit de informatie is die de verhoorder wil horen, terwijl hij er zich van bewust is dat de informatie niet juist is. Een verdachte die suggestibel is, accepteert de informatie die hem bereikt als waar en maakt deze informatie vervolgens tot onderdeel van zijn eigen geheugen/herinnering. Wanneer iemand zijn eigen geheugen wantrouwt, ontstaat een extra ontvankelijkheid voor externe informatie en suggesties. Hij zal dan veelal trachten een logisch verband te vinden tussen de losse flarden dan wel onjuiste informatie die hij van de verhoorders krijgt. Compliance en suggestibiliteit kunnen tijdens een verhoor door elkaar lopen.
Van der Sleen heeft in het kader van haar onderzoek kennis genomen van bovenvermelde psychologische en psychiatrische rapportages. Na te zijn ingegaan op hetgeen over de persoonlijkheid van beide verdachten is gerapporteerd, zet ze in haar rapport uiteen of zwakbegaafdheid, mogelijke ontwenningsverschijnselen en schizofrenie een risico voor beïnvloeding kunnen betekenen.
Zij merkt op dat zwakbegaafdheid in de wetenschappelijke literatuur gezien wordt als een risicofactor voor het afleggen van valse bekentenissen. Zwakbegaafde verdachten hebben de neiging tegemoet te komen aan wat de ander wil horen (compliance), waardoor het risico bestaat dat ze tegen beter weten in foute antwoorden geven op de vragen. Veel mensen met een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafde mensen hebben verder gemiddeld meer vertrouwen in het geheugen van anderen dan in hun eigen geheugen en laten zich daarom gemakkelijk beïnvloeden.
Ook ontwenningsverschijnselen worden in de literatuur genoemd als risicofactor voor beïnvloeding en het afleggen van een valse bekentenis.
Met betrekking tot schizofrenie rapporteert zij dat uit de literatuur bekend is dat het geheugen van schizofrene patiënten sterker is aangedaan dan dat van bijvoorbeeld depressieve patiënten. Het korte termijn geheugen is over het algemeen nog redelijk intact. Het lange termijn geheugen vertoont twee belangrijke kenmerken: bronverwarring en suggestibiliteit. Mensen met schizofrenie hebben moeite vast te stellen of informatie aan hun eigen brein/fantasie is ontsproten, of dat ze iets daadwerkelijk hebben meegemaakt. Dit wordt bronverwarring genoemd. Mensen met schizofrenie plaatsen hun bronnen vaak buiten zichzelf. Ze kennen sterke werkelijkheidswaarde toe aan interne gedachten en fantasieën. Ze zijn gemakkelijk bereid om informatie van anderen te accepteren. Daardoor is het relatief eenvoudig om mensen met schizofrenie informatie te laten produceren als waren het feiten die ze uit eigen ondervinding weten.
Zijn de verdachten kwetsbare verdachten?
Gelet op de inhoud van de psychologische en psychiatrische rapporten en hetgeen hierboven vermeld is, is Van der Sleen de mening toegedaan dat [Naam verdachte] beschouwd kan worden als een zeer kwetsbare verdachte en [Naam medeverdachte2] als een kwetsbare verdachte. Bij [Naam verdachte] is het risico van beïnvloeding, en daardoor het afleggen van een eventuele valse bekentenis, aanmerkelijk groter dan gemiddeld en bij [Naam medeverdachte2] is dit risico groter dan gemiddeld.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir erop gewezen dat Van der Sleen bij [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] geen test voor suggestibiliteit en compliance heeft afgenomen. Daarom staat volgens de officier van justitie niet vast dat beide verdachten suggestibel en/of compliant zijn. In dat verband benadrukt de officier van justitie dat kwetsbaarheid niet hetzelfde is als suggestibiliteit en compliance. Volgens de officier van justitie is niet gebleken dat verdachten ter zitting andere uitspraken gedaan hebben dan zij lijken te willen doen.
De rechtbank zal bij de beoordeling van deze kritiek de rapporten van Van Toorn en Canton betrekken, voor zover relevant, alsmede haar eigen waarneming.
Van Toorn en Canton hebben, in afwijking van hetgeen gebruikelijk is, bewust opmerkingen gemaakt in hun rapporten over hetgeen hen is opgevallen aan de verhoren.
Over de verhoren van [Naam verdachte] merkt Van Toorn op dat hij tijdens de verhoren in toenemende mate verward en ook psychotisch lijkt. Canton is stelliger. Volgens hem was [Naam verdachte] ten tijde van zijn verklaring duidelijk psychotisch. Volgens Canton kan het verhaal van [Naam verdachte] moeilijk als reëel gezien worden. Hij heeft sterke aanwijzingen dat het gaat om een waanachtig verhaal. [Naam verdachte] vertelt een zeer onwaarschijnlijk verhaal over op klaarlichte dag schietende mensen met bivakmutsen. Hij merkt daarbij op dat een waanbeeld, ook bij het verdwijnen van andere psychotische verschijnselen, indien het eenmaal is ontstaan, intact blijft. Dat verklaart volgens Canton waarom [Naam verdachte], ondanks een afname van zijn psychotische verschijnselen, aan zijn verhaal vasthoudt. Beide deskundigen wijzen erop dat mensen met schizofrenie zeer gevoelig zijn voor suggesties van buitenaf. Van Toorn licht dit in haar rapport als volgt toe “Als mensen met schizofrenie verhoord worden over zaken die zij in het verleden gedaan hebben, moeten zij putten uit hun geheugen waarbij het vaak voorkomt dat zij onvoldoende onderscheid kunnen maken tussen suggestie en daadwerkelijk gebeurde feiten en waarbij zij een hoog waarheidsgehalte kunnen toekennen aan fantasieën of hallucinatoire belevingen”. Van Toorn en Canton constateren dat [Naam verdachte] tijdens de verhoren behoorlijk onder druk is gezet. Van Toorn merkt daarover op dat als men verwarde mensen op deze wijze onder druk zet, zij volledig kunnen desintegreren. Canton acht het aannemelijk dat het verhaal van [Naam verdachte] vanwege die druk niet berust op feitelijkheden.
Ook bij de verhoren van [Naam medeverdachte2] valt de suggestieve wijze van verhoor op, aldus Van Toorn. Canton heeft ter zitting over de verhoren van [Naam medeverdachte2] verklaard dat deze erg lang doorgaan en dat er veel druk wordt opgebouwd. Iemand met de kwetsbaarheid van [Naam medeverdachte2] zal iets zeggen om er vanaf te zijn.
Canton en Van Toorn hebben ter zitting te kennen gegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachten zich anders voordoen dan zij werkelijk zijn.
De rechtbank heeft tijdens het lezen van de verhoren ook zelf meerdere malen waargenomen dat de verdachten suggestibel en (vooral [Naam medeverdachte2]) compliant zijn. Van der Sleen heeft in haar rapporten talloze voorbeelden genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van testresultaten geen afbreuk doet aan de bevindingen van Van der Sleen op het punt van compliance en suggestibiliteit nu anderen waaronder de rechtbank, deze kenmerken bij verdachten zelf ook hebben waargenomen.
De beoordeling van de verhoren door de deskundige
Van der Sleen beoordeelt in haar rapport vervolgens de kwaliteit van de verhoren en daarna de inhoud van hetgeen de verdachten verklaren. In het kader van de inhoud kijkt zij naar de volledigheid en accuraatheid van de verklaringen van de verdachten. Zij wijst erop dat bij het onderzoeken van een bekennende verklaring de focus niet alleen dient te liggen op kloppende details, maar zeker ook op eventuele niet-kloppende details.
Volgens Van der Sleen kenmerken de verhoren van [Naam verdachte] zich door uitgeoefende directe druk, suggestieve vragen en opmerkingen, maximaliseren (= aandikken bewijs door verhoorders tegen verdachte), negatieve feedback en negatieve toonzetting op ongewenste informatie, positieve feedback en een positieve toonzetting op gewenste informatie, dreigen en aanmoedigen tot het creëren van beelden en tot speculeren. Bij al deze kenmerken noemt zij een groot aantal voorbeelden uit de verhoren. Ook merkt zij op dat de verhoren voor een verdachte als [Naam verdachte] geregeld veel te lang duren.
Over de inhoud van hetgeen [Naam verdachte] verklaart, stelt zij dat de uiteindelijke verklaring onvolledig is. Er blijven veel vragen onbeantwoord over de aanloop, het incident zelf, het motief en de afloop. Een groot deel van de verklaring is inaccuraat omdat deze niet overeenkomt met het sporenbeeld.
De verhoorders stellen zich in het verhoor van [Naam medeverdachte2] onvoldoende neutraal op, aldus Van der Sleen. Zij onderzoeken het alternatieve scenario dat [Naam medeverdachte2] niet bij de zaak betrokken is en dus niet weet wat er gebeurd is, onvoldoende. De verhoorders gebruiken strategieën van maximaliseren (indruk wekken dat er sterk bewijs tegen hem ligt) en minimaliseren (verdachte was jong, had gebruikt, het was misschien niet de bedoeling). [Naam medeverdachte2] geeft tijdens de verhoren diverse malen aan dat hij twijfelt aan zijn eigen geheugen en de verhoorders stimuleren dit. Als hij iets vertelt wat de verhoorders willen horen, geven zij positieve feedback. Als hij niet verklaart of zegt dat hij het niet weet, krijgt hij geregeld negatieve feedback. Er zijn essentiële punten waarop suggestieve vragen worden gesteld of dingen worden gesuggereerd. Ook geven verhoorders misleidende aanwijzingen. Zo suggereren zij dat het voor [Naam medeverdachte2] beter is dat hij verklaart, omdat anders anderen dingen over hem gaan zeggen en hij de schuld kan krijgen. De duur van diverse verhoren is voor een verdachte met de kenmerken van [Naam medeverdachte2] lang.
Met betrekking tot de inhoud van de verklaringen merkt Van der Sleen op dat die op het punt van de volledigheid mager is. Onduidelijk blijven de dag waarop het gebeurd zou zijn, de tijdlijn van die dag, het verloop, de precieze volgorde van de handelingen, het voorwerp waarmee gestoken is en het motief. Over de accuraatheid verklaart zij dat [Naam medeverdachte2] een aantal details geeft die overeenkomt met de situatie op de plaats delict, maar dat hij ook een reeks foute details geeft. Over de juiste details merkt zij op dat het niet duidelijk is welke informatie [Naam medeverdachte2] had voor zijn verhoor van 12 augustus 2007 (4e verhoor). Tussen 12 en 17 augustus 2007 (5e verhoor) heeft hij het dossier bestudeerd waarin een verklaring is opgenomen van getuige [Naam getuige2] die het slachtoffer heeft aangetroffen. Volgens Van der Sleen komt een deel van de details die [Naam medeverdachte2] noemt vrijwel letterlijk uit de verklaring van [Naam getuige2]. Verder wijst zij er nog op dat het sporenbeeld in de keuken niet overeenkomt met de handelingen zoals die volgens [Naam medeverdachte2] hebben plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft er met nadruk op gewezen dat Van der Sleen met name bij het bespreken van de verhoren van [Naam medeverdachte2] over het feit heen stapt dat hij naast foute details ook de nodige correcte details noemt. Volgens hem besteedt de deskundige daaraan geen aandacht.
Die opvatting deelt de rechtbank niet. Van der Sleen heeft immers in haar rapport over de verhoren van [Naam medeverdachte2] ook details benoemd die correct lijken te zijn, zoals hierboven al is vermeld. Wel plaatst zij bij die details de kanttekening dat het mogelijk is dat [Naam medeverdachte2] juiste informatie op andere wijze dan uit eigen wetenschap heeft verkregen, namelijk bijvoorbeeld via kennisname van het dossier of dat hij goed of fout gegokt heeft.
Concluderend is Van der Sleen van mening dat de verhoren van [Naam verdachte] beïnvloedend van aard zijn geweest. Hij is door de verhoorders (onbewust) toegeleid naar zijn uiteindelijke verklaring. De uiteindelijke verklaring is onvolledig en inaccuraat. Het valt geenszins uit te sluiten dat [Naam verdachte] vanuit mogelijke waanbeelden die hij had over een vrouw die in zijn handen werd geduwd en die hij in verband heeft gebracht met het slachtoffer, tijdens de beïnvloedende verhoren is geleid naar een valse bekentenis. Dat hij bij zijn bekentenis blijft, doet aan deze conclusie niet af. Het is goed mogelijk dat hij inmiddels overtuigd is geraakt van de juistheid van zijn laatste verklaringen en zich het voorval inmiddels daadwerkelijk op die manier herinnert.
Ook de verhoren van [Naam medeverdachte2] waren beïnvloedend van aard. Een deel van de juiste details heeft hij in het dossier kunnen lezen. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat hij details zowel goed als fout geraden heeft. Volgens Van der Sleen valt zeker niet uit te sluiten dat [Naam medeverdachte2] een valse bekentenis heeft afgelegd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan bovenstaande bevindingen van de deskundige Van der Sleen voor zover deze zien op de kwaliteit van de verhoren en de mate van beïnvloeding van de verdachten en neemt dit deel van haar rapport daarom over.
? De rapporten van het KLPD en psychiater Dams
Met betrekking tot de rapporten van het KLPD en psychiater Dams overweegt de rechtbank het volgende.
Gebleken is ter zitting dat het KLPD op een zeker moment in de opsporingsfase bij deze zaak betrokken is geraakt om een inschatting van de zaak te maken en een daderprofiel op te stellen. Ook heeft het KLPD voor deze verdachten verhoortechnieken voorgesteld, die naar haar zeggen niet zijn opgevolgd. Het KLPD heeft in totaal vier rapporten geschreven waarvan de rechtbank alleen het laatste rapport kent.
Psychiater Dams is door de politie benaderd toen het KLPD negatieve kritiek had geuit op de toegepaste verhoormethoden. Aan haar is gevraagd om de verhoren van verdachten tot dat moment inhoudelijk te evalueren en advies te geven voor verdere verhoren. Dams heeft de officier van justitie in een beperkt aantal alinea’s laten weten wat zij vond van de tot dan toe toepaste verhoortechnieken. In een uitgebreider stuk heeft zij constateringen aangaande de persoon van de verdachten en verhooradviezen vermeld.
Uit het voorgaande blijkt dat het KLPD en Dams vanuit een heel ander doel dan het voorlichten van de rechtbank hun bevindingen hebben opgeschreven. Afgezien van het feit dat het KLPD alleen kennis heeft genomen van de eerste vijf verhoren, is het belangrijkste bezwaar van de rechtbank tegen het gebruik van het rapport van het KLPD in deze procedure dat het KLPD geen oog lijkt te hebben voor het gegeven dat verdachten wel juiste details lijken te geven. Zij stellen immers in hun rapport dat de mate van beïnvloeding zo groot is, dat de verhoren niet bruikbaar zijn en dat het niet zinvol is deze verdachten nog verder te verhoren.
Gelet op de eerder vermelde waarneming van de rechtbank en het commentaar van Van Toorn en Canton op de verhoren, is het voor de rechtbank niet begrijpelijk hoe Dams tot de conclusie is kunnen komen dat van beïnvloeding tijdens de verhoren geen sprake is geweest.
De rechtbank zal deze rapportages daarom bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
De conclusie van de rechtbank met betrekking tot de onrechtmatigheid en bewijswaarde van de verhoren van de verdachten
De rechtbank komt thans terug op de gestelde onrechtmatige wijze van verhoren en de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Uit het bovenstaande is gebleken dat een serie van beïnvloedende verhoortechnieken is toegepast bij verdachten die als kwetsbaar aangemerkt kunnen worden. De stelling van de verdediging dat de aaneenschakeling van deze onjuiste verhoormethoden, de wijze van verhoren reeds onrechtmatig maakt, verwerpt de rechtbank. Verhoormethoden zijn onrechtmatig, als verhoord wordt in strijd met het pressieverbod, bijvoorbeeld als lichamelijk geweld tegen de verdachte gebruikt wordt. Van overtreding van het pressieverbod is niet gebleken.
Ook in andere situaties dan overtreding van het pressieverbod, zou sprake kunnen zijn van onrechtmatige verhoormethoden. Daarbij denkt de rechtbank aan het geval dat de verhoorder een kwetsbare verdachte welbewust beïnvloedend en sturend hoort – en eventueel daarbij op cruciale momenten zelfs onjuiste informatie verstrekt – om hem te verleiden tot een bekentenis, terwijl de verhoorder weet dat de verdachte daar geen weerstand aan kan bieden. Het risico is dan dat een verdachte, zoals hierboven al is uiteen gezet, iets verklaart wat niet waar is.
Kijkend naar de verhoren heeft het er meer de schijn van dat de verhoorders de psychische complexiteit van deze verdachten onderschat hebben. Daaruit spreekt naar het oordeel van de rechtbank eerder onvoldoende kundigheid bij het verhoren van kwetsbare verdachten en onwetendheid over de gevolgen van de eigen verhoortechniek, dan doelbewust misbruik maken van de kwetsbaarheid van die verdachte. Daarom is hier geen sprake van een onrechtmatige wijze van verhoren.
De vraag is vervolgens of de verklaringen van de verdachten door toepassing van deze verhoortechnieken nog waarde hebben voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen niet gesteld kan worden dat het enkele feit dat dergelijke verhoormethoden zijn toegepast bij kwetsbare verdachten, meebrengt dat de verklaringen die zij hebben afgelegd in het geheel geen waarde meer zouden hebben voor het bewijs. Die delen van de verklaringen die op waarheid berusten blijven gewoon bruikbaar. De rechtbank realiseert zich dat zij extra zorgvuldig te werk zal moeten gaan bij het maken van het onderscheid tussen wat betrouwbaar is en wat niet. Feitelijk is dat alleen mogelijk door de inhoud van de verklaring te toetsen op (on)volledigheid en (in)accuraatheid en daarnaast bevestiging te verlangen in een ander, buiten twijfel verheven, bewijsmiddel.
V.4. Het toetsingskader voor de bewijsvraag
Aan het slot van deze paragraaf over de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de formulering van het toetsingskader voor de bewijsvraag.
? de verklaringen van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] zijn bruikbaar voor het bewijs, mits de informatie die zij verstrekken bevestiging vindt in een ander, buiten twijfel staand, bewijsmiddel en in voldoende mate volledig en accuraat is, waarbij ook de ontstaansgeschiedenis van de verstrekte informatie van belang is;
? zoals bij de bespreking van het technische bewijs al geformuleerd is, is er, gelet op het geringe aantal bewijsmiddelen en het feit dat de “technische bewijsmiddelen” niet wijzen naar de verdachten, of zelfs moeilijk verenigbaar zijn met het scenario van de officier van justitie, alle aanleiding om nog meer dan gebruikelijk is zware eisen te stellen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van eventueel belastend bewijs.
VI. Beantwoording van de bewijsvraag aan de hand van de bewijsmiddelen en het geschetste toetsingskader
VI.1. Kan bewezen worden dat [Naam verdachte] het slachtoffer van het leven heeft beroofd?
[Naam verdachte]’s verklaring
[Naam verdachte] heeft vanaf zijn vijfde verklaring verteld dat hij het slachtoffer heeft gestoken in een kamertje achter de winkel. Volgens zijn zeggen rende het slachtoffer hiernaartoe nadat ze eerst op een stoel achter de balie had gezeten. Ze liep langs hem, [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3]. [Naam verdachte] is achter haar aangegaan en heeft haar, toen hij ongeveer 1 meter in dit kamertje stond, van achteren vastgepakt met zijn linker hand bij haar kraag of aan de achterkant van haar blouse bij de inzet van de mouwen. Zij stond met de rug naar hem toe en toen hij haar vastpakte, draaide zij zich naar hem toe. In de ruimte tussen hen paste nog een mens, zo zegt [Naam verdachte].
Hij had op dat moment al een kartelmes met een scherpe punt in zijn rechterhand. Zij heeft hem toen proberen af te weren met haar rechterhand, twee keer, en hij heeft haar gestoken – 5 à 6 keer of 10 tot 12 keer. Zij werd slap en zwaar en zakte in elkaar, waarna hij haar liet vallen. Het slachtoffer viel op de grond ongeveer een meter van hem af. Aanvankelijk verklaarde [Naam verdachte] dat zij op haar buik viel. Later beschreef hij haar liggend op haar zij op de grond, haar benen naast elkaar en haar handen op haar buik. Onder haar kwam een plasje bloed vandaan.
Deze verklaring heeft de rechtbank vergeleken met de details zoals die uit het sporenonderzoek ter plaatse en het sectieverslag zijn gebleken. Dat heeft tot navolgende constateringen geleid.
Zoals hierboven vermeld, heeft [Naam verdachte] verklaard het slachtoffer te hebben gestoken met een kartelmes met een scherpe punt. In het begin van zijn vijfde verklaring verklaarde hij overigens dat hij dat met een schroevendraaier heeft gedaan. Beide voorwerpen heeft de patholoog anatoom uitgesloten als voorwerpen waarmee de letsels bij het slachtoffer zijn toegebracht. [Naam verdachte]’s verklaringen zijn ten aanzien van dit aspect dus onjuist.
[Naam verdachte] heeft over de plaats van het letsel eerst verklaard dat hij het slachtoffer overal heeft geraakt waar hij haar maar raken kon, en wel in het hoofd, in de nek en in de rug. Later vertelde hij haar te hebben gestoken in de nek, de rechterschouder, de rechterzij en misschien in de buik.
Uit het sectierapport van de patholoog anatoom blijkt dat het slachtoffer één steekletsel in de rug had en negen steek- en steeksnijletsels aan de voorzijde van de hals. [Naam verdachte] plaatst dus geen enkele verwonding op de juiste plek op het lichaam, op één uitzondering na. Het slachtoffer is inderdaad één keer in de rug verwond.
Dit ene juiste gegeven is naar het oordeel van de rechtbank te weinig specifiek om betekenis aan toe te kennen, temeer omdat [Naam verdachte] steeds heeft volgehouden dat hij het slachtoffer buiten met haar rug op een stang heeft gegooid. Die verklaring moet naar het rijk der fabelen worden verwezen, nu in het onderzoek is komen vast te staan dat op de plek die [Naam verdachte] heeft geduid geen stang was.
[Naam verdachte] heeft in zijn verklaringen wisselend verklaard over het aantal steken dat hij heeft toegebracht. Zo heeft hij gesproken over 5 à 6 steken en 10, 12 steken. Het staat vast dat het slachtoffer 10 steek- en snijwonden zijn toegebracht. Eén van [Naam verdachte]’s verklaringen stemt dus wel overeen met dit aantal.
Over de positie van het slachtoffer heeft [Naam verdachte] verklaard dat hij, nadat hij haar had gestoken, haar heeft losgelaten en zij op de grond viel op haar buik of op haar zij. Onder haar ter hoogte van haar ribben zag hij een bloedplas ontstaan.
Dit gegeven dat zij op de grond lag en bloedde, is volledig in strijd met de gegevens uit het onderzoek op de plaats delict. Het slachtoffer is immers zittend op een stoel aangetroffen en het bloedsporenbeeld past exact bij deze positie. Dat zij op enig moment op de grond zou hebben gelegen met de wonden die bij haar zijn aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank uitgesloten.
Onjuist is ook dat het slachtoffer bovenkleding met een kraag en mouwen droeg. Zij had immers een zomers topje aan zonder kraag en zonder mouwen. Dat zij een trui aan had, zoals [Naam verdachte] in zijn vijfde verklaring zegt, is eveneens niet juist.
Gevraagd naar waar hij bloed heeft gezien op het slachtoffer heeft [Naam verdachte] gezegd dat hij bloed zag aan de rechterkant van haar lichaam, vanaf onder haar rechter oor, over haar rechterschouder en haar rechterzij.
Deze beschrijving van bloed op het lichaam van het slachtoffer past bij [Naam verdachte]’s beschrijving van de plaatsen waar hij haar naar zijn mening verwondingen heeft toegebracht. Op het lichaam en de kleding van het slachtoffer is op deze plaatsen ook bloed aangetroffen. Dat laatste is echter niet een bijzonder detail dat men niet kan geven zonder het zelf te hebben gezien, gelet op de door hem beschreven verwondingen.
De door hem toegebrachte verwondingen heeft [Naam verdachte] beschreven als “rond, stukken open, gewoon zo een beetje ovalig en dat het vel open is”. Hij voegde eraan toe dat hij dat niet heeft gezien en dat hij denkt dat ze er zo uitzien.
[Naam verdachte] geeft een op het eerste gezicht adequate beschrijving van door met een mes toegebrachte verwondingen, maar specifieke informatie is dat niet. Bovendien is zijn beschrijving onvolledig en niet accuraat voor wat betreft de complete klieving van de luchtpijp, de keelholte, de linker en rechter grote halsader en de rechter halsslagader. Die verwondingen begrijpen onder rond, open en ovalig gaat de rechtbank te ver. Veel waarde hecht de rechtbank niet aan deze beschrijving, ook al niet omdat [Naam verdachte] zelf aangeeft dat hij gist naar het aanzien van de verwondingen. Hij dénkt immers dat de wonden er zo uit zien.
[Naam verdachte] heeft verder verteld dat hij op de grond ter hoogte van de ribben en de buik van het slachtoffer, aan de rechterkant van het lichaam, een plasje bloed groter zag worden “met hartklopse maten”. Hij omschrijft dat iedere keer dat het hart pompte er dan bloed naar buiten werd geduwd.
Ook deze beschrijving van bloed dat met stoten uit het gewonde lichaam komt, is beeldend en treffend. Maar het past niet bij de op de plaats delict geconstateerde positie van het slachtoffer op de stoel noch bij het bloedsporenbeeld op de grond.
Als [Naam verdachte] in het achtste verhoor nogmaals wordt gevraagd te beschrijven welke verwondingen hij ziet en hoe het zit met dat bloed, zegt hij uiteindelijk dat het normaal begint te bloeden van zijn beweging en dat hij slagaders heeft geraakt of zo. Iets daarna vertelt hij dat het bloed er gewoon uitstroomde, een straaltje, waarbij hij een beweging maakte met zijn wijsvinger vanaf de schouder/ hals schuin naar voren. “Het ging gewoon zoals een kraantje op de cel, als je op het knopje duwt. Zo een boogje. Een seconde. Over de blouse heen”. De vrouw verweerde zich op dat moment volgens [Naam verdachte].
Deze passage bevat een element dat waar zou kunnen zijn. Het strookt met de bevindingen van het technisch onderzoek en van de patholoog anatoom dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding heeft gehad. De beschrijving van het straaltje bloed past bij een dergelijke bloeding en past ook bij het letsel dat [Naam verdachte] in de nek en de schouder zegt te hebben toegebracht.
Dat het slachtoffer zich op dat moment verweerde, is goed mogelijk als reactie op wat haar overkwam. Het is echter een zo voor de hand liggende reactie van iemand die zo wordt toegetakeld, dat het een gegeven is dat op zich niet bijzonder veelzeggend is.
[Naam verdachte] heeft verder verklaard dat hij na het steken op verschillende plekken in dat kamertje bloed zag. Zo zag hij dat de vrouw met bloed besmeurde handen had en dat er waren, zonder aan te geven waar: druppels, spatters, veel gestippeld en weinig grote druppels bloed.
Van deze elementen kan niet worden gezegd dat ze niet waar zijn. Het slachtoffer had immers bloed op haar handen en op de plaats delict waren bloeddruppels. Specifiek zijn ze echter niet en het is goed mogelijk zo’n beschrijving te geven zonder het beeld zelf gezien te hebben.
Dat er op een tafeltje in die ruimte bloed zat, is echter niet waar, simpelweg omdat er op de plaats delict geen tafeltje stond.
[Naam verdachte] heeft verder verteld dat er in die ruimte een plant stond en dat hij daarop, na te hebben gestoken, een dikke bloeddruppel zag. Die plant beschrijft hij als een ruige tuinplant met groene bladeren met dooie punten en als een zware plant in een stenen pot met een bruine kleur en een laklaag van bloempotlak, als zo’n plant met stekels die prikken. Op de wand erachter zag hij bloed.
Op de plaats delict stond een plant in een pot, maar niet van het soort en de grootte zoals door [Naam verdachte] beschreven: plant en pot komen niet overeen – geen juist detail derhalve. Ook is achter de plant op de plaats delict op de muur geen bloed aangetroffen.
Niet nagegaan is tijdens het onderzoek of er een bloeddruppel op de plant op de plaats delict zat. Dit onderdeel van [Naam verdachte]’s verklaring kan dus niet worden geverifieerd.
Nogmaals [Naam verdachte]’s verklaring
Hoewel [Naam verdachte] in verschillende verhoren heeft verteld het slachtoffer te hebben gestoken, heeft hij ook verklaard dat hij haar niet heeft gestoken. Als hem een foto van het slachtoffer wordt getoond, zegt hij háár niet te hebben gestoken. Hij zegt de vrouw op de foto niet eens te kennen. De vorm van haar gezicht is namelijk anders evenals haar haren. Ter zitting heeft hij dit herhaald en heeft hij daaraan toegevoegd dat de foto’s van de winkel, de plaats delict, het bloedsporenbeeld en het lichaam van het slachtoffer hem niet bekend voorkomen. Wel zegt hij een vrouw, een andere dus dan het slachtoffer, gestoken te hebben, maar op een andere plek.
Van belang is tot slot te vermelden dat [Naam verdachte] gedurende zijn verklaringen steeds heeft verklaard dat voordat al hetgeen dat hierboven is aangegeven gebeurde, het slachtoffer hem buiten op de stoep eerst in de armen is gevallen of geduwd en dat zij toen tegen hem zei “Jij houdt toch wel van mij?”. Hij had ook mannen met bivakmutsen naar buiten zien komen. [Naam verdachte] had [Naam medeverdachte2] gevraagd hem te helpen, maar die had de vrouw van hem afgetrokken. Daarop staken [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] die vrouw in de zij; [Naam medeverdachte2] met een schroevendraaier en [Naam medeverdachte3] met een mes. Hij had daarop geen bloed gezien. [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] hadden toen tegen hem gezegd dat hij ook wat moest doen. Hij had de vrouw toen geschopt en met haar rug op een stang gegooid, die daar op de stoep tussen struikjes uitstak.
Psychiater Canton heeft hierover, zoals al is vermeld, opgemerkt dat deze uitlatingen typerend zijn voor een persoon die aan schizofrenie lijdt, zoals [Naam verdachte], en dat deze verklaring gespeend is van realiteitszin. Niets in het dossier wijst ook op de juistheid van deze verklaring of van een element daaruit. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van [Naam verdachte]’s verklaring niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van dat deel waarin hij vertelt het slachtoffer te hebben gestoken.
Resumerend bevatten de verklaringen van [Naam verdachte] een aantal onjuistheden in vergelijking met de bevindingen met betrekking tot het lichaam van het slachtoffer en de bevindingen op de plaats delict. Niet in overeenstemming met deze bevindingen zijn het gebruikte steekvoorwerp, de plaats van de verwondingen en de staande en liggende houding van het slachtoffer. Het zijn naar het oordeel van de rechtbank cruciale aspecten bij de beantwoording van de vraag of [Naam verdachte] de dader is.
Enkele andere elementen, zoals de steken, het feit dat het slachtoffer bloed op haar bovenkleding en handen had en dat er bloedspatten waren te zien, komen overeen met de bevindingen op de plaats delict en aan het slachtoffer. Ze zijn echter algemeen van aard en hoeven niet te betekenen dat [Naam verdachte] ter plaatse was. Deze elementen leiden daarom niet tot een bevestigend antwoord van deze vraag. Ook de combinatie ervan leidt niet tot een positieve beantwoording.
De verklaring van [Naam verdachte] dat er bloed uit haar schouder kwam in een straaltje als van een kraan en dat de bloedvlek met hartklopse maten groter werd, lijkt overeen te stemmen met de slagaderlijke bloeding die het slachtoffer heeft gehad. De context waarin [Naam verdachte] deze informatie geeft is echter geheel anders dan de realiteit. Hij zegt immers dat hij de vrouw in staande positie de steken heeft toegebracht en dat zij bloedend op de grond lag. Ook de ruimte waarin hij de steekpartij situeert komt niet overeen met de werkelijkheid. Het gaat weliswaar om een ruimte achter de winkel, maar [Naam verdachte] geeft onjuiste informatie over de inrichting. De kluis, het tafeltje, de plant, het schilderij, het zeil, de achterdeur – het was allemaal niet in de keuken van het slachtoffer.
De steeds terugkerende elementen in de verklaring van [Naam verdachte] dat hij zegt een andere vrouw dan het slachtoffer te hebben gestoken en dat hem, kort gezegd, een vrouw in de armen is gevallen, draagt niet bij aan geloof in de waarachtigheid van zijn verklaringen. Veeleer voeden zij twijfel omtrent zijn betrokkenheid.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank [Naam verdachte]’s verklaring niet zal gebruiken voor het bewijs.
Zijn er andere bewijsmiddelen met betrekking tot daderschap van [Naam verdachte]?
Hierboven is al uiteengezet dat het onderzoek naar de dood van het slachtoffer geen technisch bewijs heeft opgeleverd dat erop duidt dat [Naam verdachte] het slachtoffer heeft gedood. Ook volgt dit niet uit de verklaringen van getuigen, aan wie [Naam verdachte] heeft verteld dat hem, kort samengevat, een vrouw in de armen is gevallen.
Afgezien van zijn eigen verklaring is er verder enkel de verklaring van zijn medeverdachte [Naam medeverdachte2]. Deze heeft éénmaal verklaard (in zijn zevende verhoor) dat hij [Naam verdachte] de vrouw zag steken met een schroevendraaier. Toen [Naam verdachte] wegrende, zag hij het slachtoffer hangen, onder het bloed en met een grote wond.
Heel veel meer informatie geeft [Naam medeverdachte2] niet over het gedrag van [Naam verdachte] en wat opvalt is dat, hoewel zijn beschrijving van het slachtoffer overeenkomsten vertoont met hoe zij is gevonden, hij op een essentieel punt aantoonbaar onjuist verklaart. Het staat immers vast dat het slachtoffer niet is gestoken met een schroevendraaier. Al met al is de verklaring van [Naam medeverdachte2] niet erg uitgebreid en bovendien op een belangrijk punt onjuist. Een bruikbaar bewijsmiddel is het daarom niet.
Nu de verklaring van [Naam verdachte] niet bruikbaar is voor het bewijs, die van [Naam medeverdachte2] onvolledig en inaccuraat is en technisch of ander bewijs ontbreekt, kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat er geen bewijs is voor de stelling dat [Naam verdachte] het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
VI.2 Kan bewezen worden dat [Naam verdachte] als medepleger betrokken is bij de dood van het slachtoffer?
De bevindingen en de verklaringen in dit dossier overziend ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of [Naam verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer.
Medeplegen is een vorm van daderschap waarbij het delict samen en in vereniging met een of meer anderen wordt gepleegd. Is daarvan sprake, dan staat de medepleger gelijk aan de feitelijke dader, als het gaat om de vraag of hij strafbaar heeft gehandeld.
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of van medeplegen sprake is, is de vraag of er een nauwe en bewuste samenwerking bestaat tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dat niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Het eerste vereiste, nauwe en bewuste samenwerking, zal doorgaans het resultaat zijn van vooraf gemaakte afspraken. Noodzakelijk voor het bestaan van medeplegen is een dergelijke voorafgemaakte afspraak echter niet. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan, met name door aansluiting, aansporing of doelgerichte getalsmatige versterking.
Zelfs niet ingrijpen of zich niet distantiëren kan leiden tot de conclusie dat van medeplegen sprake is, maar daarvoor geldt dan wel het belangrijke vereiste dat de van medeplegen verdachte persoon zich bewust moet zijn geweest van het plegen van het delict en dat ook hebben aanvaard. Het enkele aanwezig zijn ten tijde van het plegen van het feit is nog niet voldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Wil er op grond van zich niet distantiëren medeplegen kunnen worden aangenomen, dan zal er dus veel bekend moeten zijn omtrent de feitelijke toedracht van het delict. Zonder volledig te willen zijn noemt de rechtbank: hoe is het delict gepleegd, waar is het gepleegd, waar bevond de van medeplegen verdachte persoon zich tijdens het plegen ervan, kon hij de gebeurtenissen waarnemen of wist hij op een andere manier dat het delict plaatsvond, was er nog tijd om zich te distantiëren, etc. (vgl. o.a. LJN BA7689, Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2007, “Hells Angels”).
Gezamenlijk afgesproken delict?
In de verklaringen van [Naam verdachte] heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden die wijzen op een bewuste en nauwe samenwerking tussen [Naam verdachte], [Naam medeverdachte2] en een of meer andere personen bij het vooraf plannen van een delict.
Hierbij wreekt zich dat de feitelijke toedracht van het overlijden van het slachtoffer enkel objectief is te reconstrueren met behulp van technische gegevens. Complicerende factor daarbij is dat er geen sporen van [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte2] zijn aangetroffen. Informatie over medeplegen van [Naam verdachte] moet dus uit hun verklaringen komen en dat terwijl deze verklaringen met de grootst mogelijke voorzichtigheid moeten worden bezien, zoals hierboven is overwogen.
In het dossier zijn enkele aanwijzingen dat er sprake zou kunnen zijn van een vooropgezet plan. Meer dan speculaties blijken dat echter niet te zijn bij nadere beschouwing. Ze leveren ook geen informatie over de betrokkenheid van [Naam verdachte] op.
[Naam verdachte] heeft immers het vermoeden geuit dat [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] iets aan het bekokstoven waren. Zij waren bij [Naam medeverdachte3] thuis namelijk steeds aan het fluisteren, waar hij niet bij mocht zijn, maar hij heeft geen idee waar dat over ging.
[Naam medeverdachte2] heeft aangegeven dat hij meent een afpersingsgesprek te hebben gehoord tussen [Naam medeverdachte3] en het slachtoffer. Die twee waren toen in de keuken met de deur dicht en hij en [Naam verdachte] waren toen in het winkelgedeelte. Dat zijn interpretatie juist is, blijkt nergens uit.
Nauwe en bewuste samenwerking ontstaan tijdens het plegen van het levensdelict?
Een passage die de rechtbank in dit verband heeft gewogen is, [Naam verdachte]’s opmerking dat hij - nadat de vrouw door [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] buiten was gestoken, de winkel in was gesleept en daar op een stoel met wieltjes was gezet - die stoel toen heeft vastgehouden. [Naam verdachte]’s aanwezigheid en het vasthouden van de stoel zouden dan op medeplegen moeten duiden. Die conclusie trekt de rechtbank niet. Nergens blijkt namelijk uit dat al deze handelingen zijn verricht.
Er is nog een ander onderdeel in de verklaring van [Naam verdachte] dat zou kunnen duiden op een bewuste en nauwe samenwerking, maar deze verklaring is zó ongeloofwaardig dat daaruit niet zo’n samenwerking valt te destilleren. Het betreft zijn hierboven samengevatte verklaring dat hij, nadat [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] het slachtoffer op de stoep in haar zij hadden gestoken, haar heeft geschopt en met haar rug op een stang heeft gegooid. Zoals eerder overwogen, moet dit deel van [Naam verdachte]’s verklaring in ieder geval als irreëel ter zijde worden geschoven.
[Naam verdachte] heeft verder nog verklaard dat behalve hij ook [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] in de winkel van het slachtoffer waren. Hij zegt dat hij na te hebben gestoken er als een haas vandoor is gegaan en dat hij even later buiten [Naam medeverdachte3] hoorde zeggen dat ze haar de keel hadden doorgesneden en dat [Naam medeverdachte2] “ook als een papegaai” zei dat hij haar de keel had doorgesneden.
Hieruit afleiden dat er tussen deze drie personen enige vorm van planning of samenwerking was, kan de rechtbank niet.
Rest tot slot nog de vraag of er nog andere verifieerbare aanwijzingen zijn om te kunnen vaststellen dat er tijdens de uitvoering van het levensdelict door een ander op een of andere manier bewuste en nauwe samenwerking met [Naam verdachte] is ontstaan. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Noch in de verklaring van [Naam verdachte] noch in die van [Naam medeverdachte2] zijn daarvoor aanwijzingen gevonden.
Al hetgeen hiervoor is besproken, leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en dat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. I.M. Etman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M.. Penders en mr. K. Mahovic, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 25 april 2008.