ECLI:NL:RBMAA:2008:BD0035

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2379 AOW en AWB 07 / 358 AOW
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van AOW-uitkering en de noodzaak van nader onderzoek bij anonieme tips

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht zich gebogen over de rechtmatigheid van de AOW-uitkering van eiseres, die sinds 1996 een ouderdomspensioen ontvangt. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een anonieme tip over mogelijke uitkeringsfraude, waarbij werd gesuggereerd dat eiseres samenwoont met [dhr A]. De rechtbank oordeelt dat de tip, hoewel concreet, niet voldoende grondslag biedt voor het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan voordat tot een huisbezoek werd overgegaan. De melding bevatte geen specifieke informatie over de woon- en leefsituatie van eiseres en [dhr A], wat de noodzaak voor een huisbezoek in twijfel trekt. De rechtbank concludeert dat de informatie die tijdens het huisbezoek is verzameld, niet kan dienen als basis voor de besluitvorming, omdat er geen voorafgaand dossieronderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van verweerder. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1449,00. De rechtbank benadrukt dat anonieme tips wel aanleiding kunnen geven tot nader onderzoek, maar dat dit niet automatisch leidt tot ingrijpende maatregelen zoals een huisbezoek.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06 / 2379 AOW en AWB 07 / 358 AOW
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres],
wonende te Sittard, eiseres,
tegen
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Hoofdkantoor, Afdeling Recht & Beleid),
gevestigd te Amstelveen, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 17 oktober 2006, 2 februari 2007 en 16 mei 2007
Kenmerk: AW 926201-0
Behandeling ter zitting: 12 juli 2007 en 4 oktober 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten van 17 oktober 2006 en 2 februari 2007 heeft verweerder drie namens eiseres ingediende bezwaarschriften van 28 juli 2006, 4 december 2006 en 20 december 2006 tegen drie door verweerder genomen besluiten van 22 juni 2006 (waarbij de uitkering per augustus 1996 wordt herzien en wordt bepaald op de norm van een gehuwde, omdat zij met [[dhr A] (hierna [dhr A]) een gezamenlijke huishouding voert), 26 oktober 2006 (terugvordering) en 10 november 2006 (vaststelling van de aflossingscapaciteit) ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW), ongegrond verklaard.
Bij brief van 17 november 2006 is tegen het besluit van 17 oktober 2006 namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. M.M. Spooren, advocaat te Maastricht.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) inge¬zonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder op ingediende verweerschrift van 14 februari 2007.
Bij brief van 1 februari 2007 zijn namens eiseres verklaringen van buren en kennissen in geding gebracht.
Bij brief van 14 maart 2007 is tegen het besluit van 2 februari 2007 namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. M.M. Spooren, advocaat te Maastricht.
Het beroep met kenmerk AWB 06 / 2379 AOW is gevoegd behandeld met de zaak met kenmerk AWB 06 / 2416 AOW (zaak van [dhr A]) ter zitting van de enkelvoudige deze rechtbank op 12 juli 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Spooren. Tevens is verschenen [dhr A]. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
Het onderzoek ter zitting is aangehouden en daarop verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
In de uitnodiging voor de zitting van de meervoudige kamer op 4 oktober 2007 zijn partijen erop gewezen dat de beroepen gevoegd zullen worden behandeld met de latere besluiten ten aanzien van de terugvordering en de aflossingscapaciteit.
Op 16 mei 2007 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft de rechtbank aan partijen mededeling gedaan van het feit dat de beslissing van 16 mei 2007 zal worden betrokken bij de beoordeling, zoals is bepaald in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb.
Het beroep is vervolgens ter zitting van deze rechtbank op 4 oktober 2007 gevoegd behandeld met de zaken bekend onder de nummers AWB 07 / 358 AOW (terugvordering en vaststelling van de aflossingscapaciteit) en AWB 06 / 2419 AOW en AWB 07 / 357 AOW (beide laatste zaken ter zake van de beroepen van [dhr A]).
Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen, evenals [dhr A]. Verweerder heeft zich door mr. drs. H. Xhonneux doen vertegenwoordigen.
Na behandeling ter zitting zijn de zaken van eiseres en [dhr A] gesplitst en wordt in de zaken van eiseres en [dhr A] afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006 met kenmerk
AWB 06 / 2379 AOW:
Eiseres is sinds 1985 weduwe en ontvangt sinds augustus 1996 een ouderdomspensioen naar de norm van alleenstaande. Zij bewoont een huis dat eigendom is van haar zoon, aan wie zij ook huur betaalt.
Verweerder heeft op 24 maart 2006 een brief, gedateerd 17 februari 2006, ontvangen van de sociale recherche van de gemeente Sittard-Geleen, ter zake van mogelijke uitkeringsfraude, waarin gewag is gemaakt van samenwoning tussen eiseres en de eveneens AOW-gerechtigde [dhr A] en van het feit dat deze twee betrokkenen al sinds 17 jaar een relatie zouden hebben.
De tekst van de melding luidt:
Het bijgaande wordt u hierbij zonder begeleidend schrijven toegezonden.
Toelichting:
SR Sittard-Geleen ontving d.d. 16-02-2006 een melding inzake vermoedelijke uitkeringsfraude (…) betreffende:
(… namen en adressen van betrokkenen …)
Melding:
- [dhr A] zou samenwonen met [eiseres], zouden al 17 jaar een relatie hebben.
Naar aanleiding van deze melding is een controle uitgevoerd in, zoals verweerder dat noemt, de administratiefrechtelijke sfeer. Op 20 april 2006 heeft in dat kader een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden op het adres van eiseres door twee medewerkers van verweerder.
Eiseres werd niet thuis aangetroffen. Wel kwam te zelfde moment [dhr A] op het adres aan en verschafte zich met een sleutel toegang tot de woning. [dhr A] heeft aangegeven dat eiseres elders in de stad op hem wachtte terwijl hij van het toilet gebruik maakte.
Met [dhr A] zijn de twee controleurs de stad ingelopen en hebben eiseres opgehaald, waarna zij gevieren naar de woning van eiseres zijn gegaan.
Eiseres heeft, gehoord het doel van het bezoek en gezien de legitimatie van de controleurs, deze in haar woning toegelaten. Eiseres en [dhr A] zijn gezamenlijk gehoord. Door een van de controleurs is handgeschreven een voorgedrukte vragenlijst ingevuld en is een aanvul¬lende verklaring opgesteld. Zowel de lijst als de verklaring zijn, nadat deze aan hen is voor¬gelezen, door eiseres en [dhr A] ondertekend.
Bij brief van 3 mei 2006 is eiseres verzocht inlichtingen te verschaffen over het inkomen van [dhr A]. Bij brief van 23 mei 2006 heeft gemachtigde van eiseres verweerder laten weten dat eiseres de gevraagde gegevens niet kan overleggen, omdat deze stukken zich niet in haar bezit bevinden. Verweerder wordt tevens op de hoogte gesteld van de aangifte die op 2 april 2006 is gedaan ter zake van bedreiging door de sociaal rechercheurs tijdens hun bezoek op 20 april 2006.
Bij primair besluit van 22 juni 2006 wordt eiseres medegedeeld dat haar uitkering wordt her¬zien per augustus 1996 wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met [dhr A] en wordt vastgesteld naar de norm, die daarmee overeenstemt. Over de periode augustus 1996 tot en met augustus 1997 wordt geen toeslag toegekend, omdat eiseres geen informatie heeft verschaft over het inkomen van [dhr A].
Bij een tweede brief van 22 juni 2006 is eiseres medegedeeld dat verweerder voornemens is van haar terug te vorderen een bedrag van € 26.641,09 in verband met de herziening van haar uitkering.
Met genoemd besluit van 22 juni 2006 kan eiseres zich niet verenigen. Eiseres wordt op haar bezwaren gehoord. Bij het thans bestreden besluit van 17 oktober 2006 worden de bezwaren vervat in het bezwaarschrift van 28 juli 2006, ongegrond verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat [dhr A] zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres, ook al heeft hij een eigen woning op welk adres hij in de GBA is ingeschreven, omdat eiseres en [dhr A] dit tijdens het huisbezoek hebben verklaard, althans dat dit blijkt uit het huisbezoek, althans dat dit blijkt uit de verzamelde gegevens.
In beroep wordt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
• eiseres en [dhr A] voerden en voeren geen gezamenlijke huishouding, omdat eiseres alleen woont en er geen financiële verstrengeling is noch wederzijdse zorg;
• eiseres heeft haar verklaringen niet zelf gelezen en kunnen controleren;
• de verklaringen zijn onder bedreiging/dwang afgelegd en worden ingetrokken;
• de controleurs hebben geen eigen waarnemingen verricht;
• het onderzoek is niet zorgvuldig;
• de terugvordering is deels verjaard;
• er is wellicht toch recht op toeslag als uit wordt gegaan van een gezamenlijke huishouding.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal staat de vraag of de AOW-uitkering van eiseres terecht en op goede grond is herzien per augustus 1996 en is bepaald naar de norm voor iemand die als gehuwde moet worden aangemerkt. Het geding spitst daarbij zich toe op de vraag of eiseres met [dhr A] sinds augustus 1996 een gezamenlijke huishouding voert op haar adres.
De rechtbank stelt evenwel naar aanleiding van recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de vraag voorop of verweerder terecht en op goede grond naar aanlei¬ding van bovengeciteerde melding is overgegaan tot het uitvoeren van een (onaangekondigd) huisbezoek. Eerst wanneer deze vraag positief wordt beantwoord, zal de rechtbank zich een oordeel over de bovengeformuleerde centrale vraagstelling kunnen vormen.
Op 2 oktober 2007 heeft de CRvB in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) het volgende geoordeeld (LJN: BB5534):
“De raad is van oordeel dat een anonieme tip over de woon- en leefsituatie van een bijstands¬aanvrager/-ontvanger als zodanig geen redelijke grond vormt voor het afleggen van een huis¬bezoek. Een dergelijke tip kan, mits deze relevant, concreet en voldoende onderbouwd is, wel aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. In dat kader dient eerst te worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van voor betrokkene minder ingrijpende onderzoeksmiddelen dan een huisbezoek. Indien en zodra (daarbij) concrete objectieve feiten en omstandigheden blijken, die twijfel doen rijzen over de juistheid van de eerder over de woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen, ontstaat er een redelijke grond voor een huisbezoek.”
De rechtbank ziet in het feit dat deze uitspraak is gedaan in het kader van de WWB geen belemmering om de daarin geformuleerde regel ook van toepassing te achten in een zaak waarin toepassing van de Algemene ouderdomswet (AOW) aan de orde is, omdat enerzijds het oordeel in zulke algemene bewoordingen is gesteld dat daaruit toepassing in de gehele sociale zekerheid kan worden aangenomen, en anderzijds omdat – net als in de WWB – op betrokkenen in het kader van de AOW een verplichting rust om verweerder mededeling te doen van voor de hoogte van het recht rele¬vante wijzigingen, zoals bijvoorbeeld in de woon- en leefsituatie.
De rechtbank stelt vast dat de melding die door de sociale recherche van de gemeente Sittard-Geleen aan verweerder is gedaan naar haar aard een anonieme tip is. Niet is gebleken dat bij de gemeente of bij verweerder meer gegevens bekend zijn over de tipgever en de tip dan in de brief van 17 februari 2006 zijn neergelegd.
De rechtbank stelt verder vast dat in de melding weliswaar sprake is van een relatie van eiseres en [dhr A] met een duur van 17 jaar, maar dat niet is aangegeven op welk adres eiseres en [dhr A] zouden samenwonen en hoe lang deze situatie al zou bestaan.
De rechtbank stelt bovendien vast dat verweerder het feit dat in de tip sprake is van het feit dat [dhr A] zou samenwonen heeft gecombineerd met het feit dat [dhr A] woonachtig is op een kamer en daaruit heeft geconcludeerd dat [dhr A] en eiseres dan wel op het adres van eiseres zouden moeten samenwonen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat zonder kenbaar nader onderzoek door twee medewerkers van verweerders afdeling Fraudeonderzoek en Opsporing op 20 april 2006 een onaangekon¬digd huisbezoek is afgelegd op het adres van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat de melding relevant voor de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen is en zij is – in het licht van de terzake relevante bepaling in de AOW die de gezamenlijke huishouding definieert – voorts van oordeel dat sprake is van een concrete en voldoende onderbouwde tip. De namen en de adressen van de vermeende samenwoners zijn immers bekend.
Deze tip had echter voor verweerder aanleiding moeten zijn nader onderzoek te doen, alvorens een huisbezoek af te leggen. Dat heeft verweerder nagelaten. Nu verweerder niet eerst minder ingrijpende onderzoeksmiddelen heeft ingezet ter toetsing van het waarheidsgehalte van de inhoud van de tip en er geen kenbaar dossieronderzoek voorafgaand aan een huisbezoek heeft plaatsgevonden, vormt enkel deze tip over de woon- en levenssituatie van eiseres en [dhr A] geen toereikende grondslag voor het afleggen van een (onaangekondigd) huisbezoek. De consequentie hiervan is dat de door verweerder tijdens het huisbezoek verzamelde informatie, nog daargelaten of deze ten grondslag kan worden gelegd aan de beslissing, niet de basis mag vormen voor de besluitvorming.
Nu de vooropgestelde vraag negatief is benantwoord, komt de rechtbank niet meer toe aan de materiële vraag die is opgeworpen. Het beroep moet op grond van bovenstaande overwegingen reeds voor gegrond worden gehouden.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 2 februari 2007 met kenmerk AWB 07 / 358 AOW:
Nu verweerder op 16 mei 2007 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiseres thans geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van dit besluit. De rechtbank zal het beroep voorzover gericht tegen het besluit van 2 februari 2007 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 mei 2007 met kenmerk
AWB 07 / 358 AOW:
Ten aanzien van de terugvordering en de vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteit, is de rechtbank van oordeel dat nu op grond van bovenstaande overwegingen het bestreden besluit van 17 oktober 2006 geen stand kan houden, daarmee tevens vaststaat dat het op dit besluit gebaseerde besluit van 16 mei 2007 geen stand kan houden. Het beroep tegen dit besluit dient dan ook voor gegrond te worden gehouden.
Ten aanzien van de proceskosten in beide bovengenoemde procedures:
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 4,5 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van de twee beroepschriften en de verschijning ter zitting van 12 juli 2007 (in procedure met kenmerk AWB 06 / 2379 AOW) en verschijning ter (nadere) zitting van 4 oktober 2007 en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 4,5 x € 322,-- x 1 = € 1449,--.
Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
Ten aanzien van het beroep gericht tegen het besluit van 2 februari 2007:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de beroepen gericht tegen de besluiten van 17 oktober 2006 en 16 mei 2007:
2. verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
3. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak twee nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiseres;
4. bepaalt dat aan eiseres de door haar betaalde griffierechten ten bedrage van € 76,00 (2 x € 38,00) wordt vergoed door de Sociale Verzekeringsbank;
5. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 1449,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels, voorzitter, en mrs. M.C.A.E. van Binnebeke en F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Fokke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2008
door mr. Bruijnzeels in tegenwoordigheid van de griffier.
w.g. H. Fokke w.g. Bruijnzeels
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:21 april 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.