ECLI:NL:RBMAA:2008:BC8583

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700487-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 15 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en het dragen van een verboden wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 augustus 2007 in Sittard een steekincident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte met een mes in de richting van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat zij handelde uit noodweerexces. Dit betekent dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin zij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanranding door het slachtoffer en haar familie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door de aanranding door het slachtoffer, en dat de reactie van de verdachte het onmiddellijke gevolg was van deze gemoedsbeweging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en haar ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen over de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte en het slachtoffer, en de bewaring van andere goederen ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het incident.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700487-07
Datum uitspraak: 15 februari 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 4 augustus 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, althans een of meer stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 4 augustus 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of met dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, althans een of meer stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 04 augustus 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
zij op of omstreeks 04 augustus 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, op de openbare weg, nl. de Flemminghof, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes waarvan het lemmet is voorzien van meer dan één snijkant, namelijk van twee snijkanten, heeft gedragen.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het mes uitsluitend bij zich heeft gehad in de woonwagen en niet op de openbare weg.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 4 augustus 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
Voordat het steekincident plaatsvond, waren er al enige tijd problemen tussen verdachte en de familie van het slachtoffer. Op 4 augustus 2007 is in eerste instantie wrijving ontstaan tussen verdachte en de jongste dochter van het slachtoffer, waarna diverse familieleden van het slachtoffer achtereenvolgens naar de woonwagen van verdachte zijn toegegaan, alwaar over en weer is geroepen, geschreeuwd en/of gescholden.
Ten aanzien van het steekincident zelf gaat de rechtbank, met name op grond van de verklaring van de getuige [naam getuige 1], er van uit dat dit in de woonwagen van verdachte heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dienaangaande dat enkel het slachtoffer en haar oudste dochter hebben verklaard dat het steekincident buiten de woonwagen heeft plaatsgevonden. Dit verhaal wordt niet bevestigd door andere getuigen, in welk verband onder meer wordt gewezen op de verklaring van de getuige [naam getuige 2], die aangeeft dat de oudste dochter van het slachtoffer bij haar eigen woonwagen stond, van waaruit geen zicht was op de ingang van de woonwagen van verdachte (p. 40 van de doornummering). Zowel verdachte als getuige [naam getuige 1] en de dochter van verdachte hebben verklaard dat het steekincident in de woonwagen heeft plaatsgevonden. Nu getuige [naam getuige 1] belastende en ontlastende verklaringen heeft afgelegd over verdachte, hij naar het oordeel van de rechtbank eerlijk en betrouwbaar heeft verklaard over het mes en hij zich niet uitdrukkelijk heeft gemengd in het geschil tussen beide vrouwen, neemt de rechtbank de verklaring van getuige [naam getuige 1] als uitgangspunt voor het gebeurde.
Op basis van de verklaring van getuige [naam getuige 1] gaat de rechtbank ervan uit dat door de verdachte en het slachtoffer over en weer is gescholden. Het slachtoffer heeft een (bezem)stok van verdachte genomen waarmee zij verdachte wilde slaan. Uiteindelijk heeft het slachtoffer de stok door de geopende deur van de woonwagen in de richting van verdachte gegooid. Het slachtoffer wilde vervolgens bij verdachte naar binnen gaan, hetgeen verdachte heeft geprobeerd te verhinderen door de deur dicht te duwen. Het slachtoffer heeft echter haar voet tussen de deur gezet waardoor de deur niet meer kon worden gesloten. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens binnengelaten, althans het slachtoffer is naar binnen gekomen. Het slachtoffer wilde verdachte vervolgens (vast)pakken. Verdachte heeft op enig moment het mes ter hand genomen. Gelet op het bloed dat op het mes is aangetroffen, het feit dat het slachtoffer met een snijwond uit de woonwagen van verdachte is gekomen, verdachte zelf heeft verklaard dat zij met het mes heeft staan zwaaien en bloed op het mes heeft gezien en het slachtoffer blijkens de medische verklaring een diepe snijwond in de onderarm had, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte vervolgens het slachtoffer met het mes heeft gestoken en/of gesneden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan door het hanteren van een mes zoals verdachte heeft gedaan een ander zwaar lichamelijk letsel worden toegebracht. Reden waarom zij het onder
1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
De kwalificatie
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit welk moet worden gekwalificeerd als volgt:
poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd dat er sprake was van een noodweersituatie in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht in welke situatie de verdediging van eigen lijf en dat van haar dochtertje was geboden. Afgezet tegen de (dreigende) aanranding door het slachtoffer kan worden geconcludeerd dat het mes geen gerechtvaardigd verdedigingsmiddel was. Desalniettemin is verdachte niet strafbaar omdat die overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door die aanranding is veroorzaakt, aldus de raadsvrouwe. Bovendien is de angst en de paniek nog versterkt door de komst van de familieleden van het slachtoffer. Voor verdachte bestond de dreiging immers niet alleen uit geweldplegingen door het slachtoffer maar ook uit geweldplegingen door de andere familieleden die waren opgetrommeld, in welk verband de raadsvrouwe ook wijst op een incident dat een jaar tevoren zou hebben plaatsgevonden, waarbij de buren van verdachte hun familieleden hadden opgetrommeld en gezamenlijk haar overbuurvrouw in elkaar zouden hebben geslagen. De raadsvrouwe verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld uit noodweerexces ex artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is namens verdachte een beroep op putatief noodweer gedaan.
De officier van justitie is van mening dat het beroep op noodweerexces en putatief noodweer verworpen dient te worden. Behalve verdachte, het slachtoffer en getuige [naam getuige 1] stond niemand bij de woonwagen. Verdachte is in de deuropening blijven staan, heeft gescholden en uiteindelijk “kom kom” naar het slachtoffer geroepen. Zij had escalatie van de situatie kunnen verhinderen door haar voordeur te sluiten en het slachtoffer te negeren. Pas op het laatste moment, toen het slachtoffer kwam aangerend, heeft verdachte geprobeerd de deur van haar woonwagen te sluiten. Voorts kan er, gelet op de afstand tussen de voordeur van de woonwagen en het kastje waarop het mes lag en het feit dat het mes uit het foedraal moest worden genomen, geen sprake zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een beroep op noodweerexces is allereerst vereist dat sprake is van een noodweersituatie, d.w.z. van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Naar het oordeel van de rechtbank is i.c. van een dergelijke situatie sprake, gelet op het - kort voor het steekincident - door het slachtoffer dreigen met en gooien van een stok in de richting van verdachte, het vervolgens vastpakken van verdachte en voorts de dreigende aanwezigheid van andere familieleden in de directe nabijheid. De wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd was evenwel niet gepast; verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Mede bezien evenwel tegen de achtergrond van de eerder beschreven aanleiding, waarbij zoals gezegd diverse familieleden, die zich nog steeds in de directe nabijheid bevonden, werden opgetrommeld en achtereenvolgens verhaal zijn komen halen bij verdachte, acht de rechtbank aannemelijk dat bij verdachte, op het moment dat het slachtoffer, behorende tot bedoelde familie, haar in de woning vastpakte, na haar eerst met een stok te hebben gedreigd, sprake was van een hevige gemoedsbeweging, door die aanranding veroorzaakt en dat de reactie van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van die gemoedsbeweging.
Daarbij acht de rechtbank, anders dan de Officier van Justitie, de afstand tussen voordeur en de tafel waarop het mes zou hebben gelegen, niet zodanig groot c.q. de benodigde tijd om dit mes te bereiken en uit het foedraal te pakken niet zodanig lang, dat ten tijde van het pakken van dit mes van een hevige gemoedsbeweging geen sprake meer kon zijn. Verder is niet duidelijk hoe het volgens de getuige [naam getuige 1] bedoelde ‘kom kom’ moet worden geïnterpreteerd, mede gelet op het feit dat deze getuige tevens verklaart dat verdachte eerder heeft getracht het slachtoffer buiten de deur te houden (p. 44 van de doornummering) en voorts de getuige [naam getuige 3], de dochter van verdachte, aangeeft dat haar moeder, toen ze dat zei, iets angstigs uitstraalde (p. 76 van de doornummering). Niet uit te sluiten valt mitsdien dat verdachte dit heeft gezegd omdat zij het slachtoffer niet buiten kón houden. Ten slotte acht de rechtbank, ten aanzien van het door de Officier van Justitie gestelde dat verdachte de deur al eerder die dag dicht had kunnen doen, van belang dat verdachte steeds op haar eigen terrein is gebleven en zelf niet de confrontatie is aangegaan: niet verdachte, maar het slachtoffer - en daaraan voorafgaand andere familieleden - hebben verdachte opgezocht.
Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het beslag
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 13 en 14 van de beslaglijst zijn, anders dan de Officier van Justitie vraagt, niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Nu verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging is immers niet voldaan aan de in artikel 33, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermelde voorwaarde dat sprake moet zijn van een veroordeling terzake een strafbaar feit. Nu verdachte verklaart dat deze voorwerpen niet aan haar toebehoren, maar aan een zekere [F.], dienen deze ten behoeve van de rechthebbende te worden bewaard.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven nader te noemen voorwerpen onder de nummers 1, 2 en 12 van de beslaglijst zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven nader te noemen voorwerpen onder nummer 3 van de beslaglijst zal de rechtbank de teruggave gelasten aan
[naam slachtoffer].
Ten aanzien van het in beslag genomen goed onder nummer 11 van de beslaglijst is thans niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Ten aanzien van de goederen onder de nummers 4 tot en met 7 van de beslaglijst overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel sprake is van een kennelijke vergissing, nu deze goederen reeds zijn opgenomen onder de nummers 1 en 2 van de beslaglijst. De rechtbank zal dienaangaande dan ook geen beslissing nemen.
Ten aanzien van de goederen onder de nummers 8 tot en met 10 van de beslaglijst overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel ook hier sprake is van een kennelijke vergissing, nu deze goederen reeds zijn opgenomen onder nummer 3 van de beslaglijst. De rechtbank zal dienaangaande dan ook geen beslissing nemen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbaar feit oplevert;
- verklaart verdachte deswege evenwel niet strafbaar en ontslaat haar dientengevolge van alle rechtsvervolging;
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomene, te weten: een string (rose); een jeansbroek (blauw); een trui, merk coolcat; een BH; muiltjes (merk Donna Maurizo) en een vouwmes aan: [H.]
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomene, te weten: een roze broek; een geel hemdje en een roze gevlekt truitje aan: [naam en adres slachtoffer].
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomene, te weten: een papieren zak; een survivalmes en een foedraal;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M. Senden, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 15 februari 2008, zijnde
mr. J.H. Klifman buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.