RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700685-07
Datum uitspraak: 22 februari 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2008 bij verstek gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte]
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 november 2007 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110,6 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 8,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 12 potjes en/of 100 tabletten, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende methadon, zijnde heroïne, cocaïne en methadon (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 06 november 2007 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110,6 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 8,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 12 potjes en 100 tabletten van een materiaal bevattende methadon, zijnde heroïne, cocaïne en methadon (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met zijn vader heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De verdachte woont bij zijn vader en moeder. De aangetroffen middelen waren ook bereikbaar voor verdachte en in het verleden heeft hij ook wel eens gebruikt. Nu als algemeen bekend mag worden verondersteld dat het aanwezig hebben van middelen als in casu is verboden, is naar het oordeel van de rechtbank het opzet bewezen in de voorwaardelijke variant.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit welk moet worden gekwalificeerd als volgt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Gelet op de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan, zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan de verdachte geen straf of maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
De verdachte is opgegroeid in een gezin, waarin hij zijn gehele leven met drugs is geconfronteerd. De verdachte zelf is in die omstandigheid niet eerder met justitie in aanraking geweest voor feiten de Opiumwet betreffende. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte nog thuis woont en daarmee – in feitelijke zin – nog steeds in een gezagsverhouding tussen zijn vader en hem staat, voldoende grondslag geeft te bepalen dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. I.S. Peskens en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 22 februari 2008, zijnde mr. I.S. Peskens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.