RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Rolnr.: 04-5544
Zaaknr.: 169753
Vonnis d.d. 26 maart 2008
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te [Vestigingsplaats],,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie
gemachtigde: GGN Zuid-Limburg;
[Gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. O. Diemel, juridisch adviseur te Leusden (ARAG).
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter uitvoering van het tussenvonnis van 3 oktober 2007 heeft op 1 november 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Vervolgens heeft Dexia onder overlegging van zes producties een conclusie genomen, waarop [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij antwoordconclusie met vier producties heeft gereageerd.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2.1 Op 31 maart 2000 heeft [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een overeenkomst met (de rechtsvoorganger van) Dexia gesloten onder de benaming 'Cash-Clicken Lease-service' (contractnummer 12005754) die strekte tot effectenlease gedurende 84 maanden, zulks onder de toepasselijkheid van 'bijzondere voorwaarden' (exploot prod. 1 en 2), tegen een maandelijkse lease-som van € 78,89
(f 173,86). Omdat [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vanaf 28 mei 2002 in gebreke bleef "met het voldoen aan zijn maandelijkse betalingsverplichting", heeft Dexia na sommatie en ingebrekestelling de overeenkomst conform de algemene voorwaarden beëindigd en de eindafrekening aan [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] doen toekomen (exploot prod. 4). Blijkens de eindafrekening d.d. 9 januari 2004 resteerde een restschuld ten bedrage van € 2.111,47.
Ondanks diverse aanmaningen en sommaties, laatstelijk bij brief van 16 april 2004 (exploot prod. 5), heeft [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] het verschuldigde bedrag niet voldaan. In die brief maakt Dexia tevens aanspraak op contractuele rente over de hoofdsom, tot en met 16 april 2004 gekapitaliseerd op een bedrag van € 28,27, alsmede op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 272,27, te vermeerderen met BTW ad € 51,73.
2.2 Op grond van het vorenstaande vordert Dexia dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zal veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.463,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.111,46 vanaf 17 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van het geding.
2.3 [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
2.4 [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt zich primair op het standpunt dat de lease-overeenkomsten - die volgens hem als huurkoopovereenkomsten hebben te gelden - nietig/vernietigbaar zijn op drie zelfstandige gronden, te weten:
1) de overeenkomsten zijn gesloten zonder schriftelijke toestemming van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie]s echtgenote (art. 1:88 lid 3 jº 7A 1576i BW) en zijn namens haar bij brief van 2 september 2004 buitengerechtelijk vernietigd (CvA conv. - CvE reconv. prod. 3);
2) er is sprake van dwaling (artikel 6:228 BW) omdat "[Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij een juiste en volledige voorstelling van zaken de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarde zou hebben gesloten" (CvA conv. sub 17);
3) de overeenkomst is vernietigbaar omdat zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen (art. 3:44 lid 4 BW; zie antwoordconclusie sub 19).
Subsidiair stelt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat bij de totstandkoming van de overeenkomsten sprake is geweest van schending van diverse zorgplichten - hij wijst met name naar de artikelen 28 en 33 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) - zodat Dexia jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld (antwoordconclusie sub 18). Dat laatste zou tevens het geval zijn op grond van misleidende mededelingen in de zin van artikel 6:194 BW.
2.5 Voor een omschrijving van de door [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ingestelde vorderingen wordt verwezen naar de pagina 7 van de conclusie van eis in reconventie. In essentie maakt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aanspraak op restitutie van al hetgeen hij aan Dexia heeft betaald.
2.6 Dexia heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3.1 Het beroep van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op het ontbreken van schriftelijke toestemming door zijn echtgenote zoals bedoeld in artikel 1:88 lid 3 BW alsmede de bij brief van 2 september 2004 ingeroepen nietigheid van de effectenlease-overeenkomst, vormen naar het oordeel van de kantonrechter geen deugdelijk verweer tegen vordering van Dexia.
In artikel 3:52 lid 1, aanhef en sub d BW is bepaald dat de rechtsvordering tot vernietiging verjaart drie jaren nadat de bevoegdheid om deze in te roepen aan de betrokkene ten dienste is komen te staan. In het onderhavige geval zijn hoe dan ook meer dan drie jaren verstreken tussen het moment van het sluiten van de voornoemde overeenkomst (zie 2.1) en het inroepen van de nietigheid. Met Dexia (zie pv comparitie) acht de kantonrechter het in beginsel aannemelijk dat de echtgenote van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van meet af aan bekend was met het bestaan van de hier bedoelde overeenkomsten gezien het - onbetwiste - feit dat "de betalingen werden gedaan van een en/of-rekening vanaf het eerste moment dat de overeenkomst is gaan lopen". Die wetenschap aan de zijde van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie]s echtgenote wordt overigens met zoveel woorden door hem bij antwoord-conclusie sub 6 erkend: "Mevrouw [Achternaam] wist wel van het bestaan van de onderhavige overeenkomst welke haar man met Dexia heeft gesloten (...)"
3.2 De hierboven als laatste geciteerde zin vervolgt met de woorden: "(...) maar wist niet wat deze overeenkomst inhield, laat staan dat zij wist dat het hier ging om beleggen met geleend geld".
In deze bewoordingen lijkt het verweer vervat dat [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie]s echtgenote eerst in 2004 de overeenkomst wist te duiden als huurkoop, zodat de verjaring pas vanaf dat moment zou zijn gaan lopen.
Dezerzijds wordt een dergelijke zienswijze niet gevolgd, omdat niet de wetenschap van de kwalificatie van een overeenkomst bepalend behoort te zijn voor de aanvang van de verjaringstermijn zoals bedoeld in artikel 3:52 lid 1 sub d BW, maar de bekendheid met de overeenkomst en zijn belastende gevolgen (vgl. HR 26-11-2004, RvdW 2004, 134).
3.3 Het beroep op vernietiging uit hoofde van dwaling wordt verworpen.
De opmerkingen van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] komen er op neer dat het hem onduidelijk was dat hij zijn 'inleg' kwijt kon raken en dat het risico van een restschuld bestond (zie o.a. antwoordconclusie sub 12).
Het moet [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden toegegeven dat het door of namens Dexia gepubliceerde 'krantenartikel' (conclusie na antwoord prod. 9) een sfeer uitstraalt die in sterk overwegende mate de mogelijk positieve uitkomsten van de effectenlease benadrukt, en zelfs een zekere 'juichstemming' oproept. Dit gezegd zijnde moet wel worden bedacht dat alle reclame, dus ook die van banken, in min of meerdere mate een element van overdrijving inhoudt en juist om die reden met terughoudendheid moet worden bekeken. Daarbij komt dat in de 'kleine letters' van het bewuste artikel - advertentie lijkt een beter woord - waarschuwende geluiden zijn vervat, die voor een gemiddeld oplettende lezer toch mogen worden geacht voldoende signaalfunctie te hebben om hem of haar aan het denken te zetten (zie o.a. kopje 'Let op').
Voorts valt in artikel 4 van de door Dexia bij het exploot van dagvaarding overgelegde 'bijzondere voorwaarden' te lezen:
"De Bank is nimmer aansprakelijk voor wijzigingen in de koerswaarde van de waarden of voor het niet opbrengen van baten daarvan".
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, had het [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] duidelijk kunnen - en dus ook moeten - zijn dat sprake was van een risicovolle investering. Op zijn minst genomen had [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op grond daarvan nadere uitleg dienen te vragen. Gevoeglijk kan worden geconcludeerd dat [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] echter geen enkele vorm van voor de hand liggend onderzoek heeft gepleegd. Reeds hierom kan geen beroep op dwaling worden gedaan.
Met het vorenstaande zoekt de kantonrechter aansluiting bij de vonnissen van 30 juli en 7 juli 2004 van de rechtbank te Amsterdam (NJF 2004, 410 en 411) en bij de beslissing van de Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67) waarin de reclame van Dexia niet als misleidend wordt aangemerkt.
Om hetzelfde samenstel van redenen mist artikel 6:194 BW - wat daar verder ook van zij - eveneens toepassing. Hetzelfde geldt voor het door [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gedane beroep op de informatieverplichting van artikel 33 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR).
3.4 Hetgeen hierboven is overwogen belet reeds grotendeels een geslaagd beroep op artikel 3:44 lid 4 BW, met name voor wat betreft de betekenis die in het kader van dit artikel aan het begrip 'onervarenheid' moet worden toegekend. Voor het overige heeft [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet voldaan aan zijn stelplicht waar het gaat om de overige factoren die tot een mogelijk beroep op de werking van artikel 3:44 lid 4 BW zouden kunnen leiden.
3.5 [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt voorts nog aan de orde dat Dexia in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer ("NR"), welk artikel in het spraakgebruik ook wel wordt aangeduid als het 'know-your-customer-principe'. Kort en algemeen gezegd komt dit erop neer dat op Dexia de zorgplicht rustte zich vóór het sluiten van de overeenkomst te verdiepen in de specifieke (financiële) situatie van haar wederpartij - in dit geval [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - in elk geval méér dan door enkel een BKR-toetsing.
3.5.1 Een zorgplicht stelt de aanwezigheid van een rechtens in acht te nemen belang voorop, in abstracto en vervolgens evenzeer in concreto. Met artikel 28 NR heeft de wetgever naar voren willen brengen dat een financiële instelling zoals Dexia zich rekenschap behoort te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen, dit laatste overigens niet alleen te verstaan als de maandelijkse vaste verplichtingen gedurende de looptijd, maar ook als de verplichtingen die zouden ontstaan bij een mogelijk negatieve opbrengst van de beleggingsconstructie. Het spreekt voor zich dat Dexia dit uit de aard der zaak had dienen te onderzoeken vóór het sluiten van de overeenkomsten met [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie], en door dit na te laten heeft zij in abstracto onrechtmatig gehandeld. Terloops zij opgemerkt dat in dit verband ook wel gesproken wordt van een toerekenbare tekortkoming; dit dogmatische geschilpunt behoeft hier geen nadere bespreking.
Voor de vraag of de voormelde onrechtmatigheid tot enigerlei vorm van schadevergoeding dient te leiden, moet echter in concreto aannemelijk zijn dat de overeenkomst naar redelijke verwachting niet zou zijn gesloten indien Dexia bovenbedoeld onderzoek wél had uitgevoerd. Het is aan de benadeelde - in casu [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] - om feiten en omstandigheden te stellen die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen.
3.5.2 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet in concreto aannemelijk kunnen maken dat een nader onderzoek door Dexia met betrekking tot zijn persoonlijke situatie, financieel of anderszins, haar op de voet van artikel 28 NR ervan had behoren te weerhouden de litigieuze overeenkomst met hem te sluiten.
Het is een feit dat [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zelf een administratie- en assurantiebedrijf runt en in de vorm van een besloten vennootschap aan het handelsverkeer deelneemt. Dexia mocht derhalve - anders dan [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kennelijk zelf meent - hem een grotere ervaring en eigen financieel inzicht toekennen dan zij wellicht van haar gemiddelde wederpartij mocht verwachten. Gevoegd bij de relatief gering te achten financiële omvang van de gesloten overeenkomst en de spreiding daarvan in de tijd (maandtermijn € 78,89 gedurende 7 jaar, totale leasesom
€ 6.627,12) had dit Dexia, ook bij bekendheid met de gegevens uit het handelsregister die zij bij conclusie na antwoord als productie 11 in het geding heeft gebracht, niet behoeven te weerhouden om de ten processe bedoelde lease-overeenkomst met [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan te gaan.
3.6 Nu geen verder relevant verweer is gevoerd, kan het vorenstaande tot geen andere conclusie leiden dan dat de vordering van Dexia toegewezen moet worden. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verwezen in de kosten van het geding in conventie.
3.7 Als uitvloeisel van het in conventie overwogene wordt de vordering in reconventie afgewezen, met veroordeling van [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten.
veroordeelt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te betalen een bedrag van € 2.463,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.111,46 vanaf 17 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van het geding aan de zijde van Dexia, tot aan deze uitspraak begroot op € 83,87 aan kosten dagvaarding, € 190,- aan vastrecht en € 250,- voor salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [Gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de kosten van het geding aan de zijde van Dexia, tot aan deze uitspraak begroot op € 125,- voor salaris gemachtigde;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC