ECLI:NL:RBMAA:2008:BC8325

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 489 WWB
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift en bewijs van verzending per fax in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eisers is ingediend tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht. De rechtbank heeft op 26 maart 2008 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken. De eisers, beiden wonende te Maastricht, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 24 januari 2006, waarbij hen een terugvordering van bijstandsuitkeringen werd medegedeeld. Het bezwaarschrift is op 6 maart 2006 ingediend, maar de gemeente heeft dit bezwaarschrift niet ontvangen, wat heeft geleid tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de gemeente op 14 februari 2007.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indiener niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift daadwerkelijk per fax is verzonden. Hoewel het verzenden van een fax een geoorloofde wijze van verzending is, ligt het risico van verzending bij de verzender. De rechtbank oordeelt dat de enkele vermelding van 'verzending OK' op het verzendjournaal niet voldoende bewijs levert voor de daadwerkelijke verzending van het bezwaarschrift. De rechtbank benadrukt dat de ontvanger van het faxbericht niet volstaat met een enkele ontkenning van ontvangst, maar dat er een onderzoeksplicht rust op de ontvanger, die in dit geval niet is nagekomen.

De rechtbank concludeert dat de eisers in deze zaak niet hebben aangetoond dat het bezwaarschrift op de juiste wijze is verzonden en dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de gemeente om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de bewijsvoering rondom elektronische communicatie in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 489 WWB
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eisers]
beiden wonende te Maastricht,
hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht (Domein Sociale en Culturele Zaken, onderdeel Sociale Zaken),
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 14 februari 2007
Kenmerk: 92416409
Behandeling ter zitting: 19 december 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de namens eisers gemaakte bezwaren tegen het besluit van 24 januari 2006 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bij het indienen in acht te nemen termijn.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eisers beroep ingesteld door hun gemachtigde
mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep in de zaak met reg.nr. AWB 07/ 488 WWB, ter zitting van deze rechtbank op 19 december 2007, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Nijsten voornoemd en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door H.M. Pluijmaeckers, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst, zodat in elke zaak afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
2. Overwegingen
Bij besluit met het besluitnummer 213028 van 24 januari 2006, verzonden 25 januari 2006, heeft verweerder eisers medegedeeld dat de aan hen verleende bijstand over de periode 1 oktober 2002 tot en met 31 augustus 2004 tot een bruto bedrag van € 8.672,53 van hen wordt teruggevorderd.
Namens eisers is tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij brief van 6 maart 2006. Dat bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit van 14 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verontschuldigbare overschrijding van de bezwaartermijn. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat het bezwaarschrift van 6 maart 2006 niet per brief door TPG/ TNT is verzonden, maar tijdens een hoorzitting in het kader van het bezwaar tegen het besluit met het besluitnummer 213208, op 16 mei 2006 door de gemachtigde van eisers is overgelegd. Bovendien heeft verweerder een onderzoek naar de gang van zaken ingesteld en daaruit is niet gebleken dat het door eisers beweerdelijk op 6 maart 2006 per fax verzonden bezwaarschrift ook daadwerkelijk bij de Gemeentelijke Sociale Dienst (hierna: GSD) is binnengekomen. Het door de gemachtigde van eisers overgelegde verzendjournaal wijst weliswaar uit dat vanuit zijn kantoor op 6 maart 2006 tot twee maal toe een faxbericht is verzonden naar de GSD, maar daaruit valt niet af te leiden wat de inhoud van die faxberichten was.
In beroep stellen eisers zich op het standpunt dat zij aan de hand van het verzendjournaal voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het bezwaarschrift van 6 maart 2006 op die dag is verzonden en getuige de mededeling "verzending OK" ook op 6 maart 2006 op de GSD is ontvangen.
Sinds 1 juli 2004, het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Stb. 2004, 260) is de toelaatbaarheid van faxverkeer als vorm van verkeer langs elektronische weg, geregeld in de artikelen 2:13 tot en met 2:17 van de Awb. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet (TK 2001-2002, 28 483, nr.3, pag. 6-7 en nr. 5, pag. 7 en 12) is daarmee ook het faxverkeer, als bijzondere vorm van verkeer langs elektronische weg, in technische zin onder het begrip "elektronisch verkeer" gebracht.
Volgens vaste jurisprudentie, deels reeds van voor 1 juli 2004, is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht, naast verzending per post, aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. Bedacht moet wel worden dat het "papieren faxbericht" slechts het product is van elektronische communicatie en niet de wijze van verzending. Van de verzender mag daarom worden verlangd dat hij zich van de daaraan verbonden risico's rekenschap geeft en dat hij zijn handelen daarop afstemt. Doet hij dat niet en kiest hij voor "stilzitten" dan brengt dat mee dat de aan deze wijze van verzending verbonden risico's voor rekening van de verzender te komen. Dat betekent ook dat, mocht de ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Pas als de verzender daarin slaagt, "draait" de bewijslast in die zin dat het alsdan op de weg van de geadresseerde komt te liggen de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen.
In deze zaak wordt de ontvangst van het per fax van 6 maart 2006 verzonden bezwaarschrift door verweerder gemotiveerd ontkend. Het in het verweerschrift beschreven onderzoek dat verweerder in dat verband heeft gedaan kan in de gegeven omstandigheden als voldoende zorgvuldig worden bestempeld. De omvang van de onderzoeksplicht wordt immers mede bepaald door de opstelling van de verzender en die heeft de eerste twee maanden na de gestelde verzending stilgezeten. Pas tijdens de hoorzitting op 16 mei 2006 is ter sprake gebracht dat een op 6 maart 2006 per fax ingediend bezwaar kennelijk niet is ontvangen.
Een omkering van de bewijslast is dan ook niet aan de orde, zodat het bewijs van verzending ten volle op eisers rust.
Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat eisers in deze zaak de verzending van het bezwaarschrift per fax van 6 maart 2006 niet aannemelijk hebben gemaakt. Blijkens het overgelegde verzendjournaal met daarop de mededeling "verzending OK" kan slechts als vaststaand worden aangenomen dat vanuit het kantoor van de gemachtigde van eisers op 6 maart 2006 om 10:22 uur en 10:28 uur twee faxberichten van elk drie pagina's naar
het - juiste - faxnummer 043-3504700 van de GSD zijn verzonden. Op zichzelf staat daarmee de inhoud van de verzonden faxberichten nog niet vast. Daarvoor is de "papieren versie" van de faxberichten als tastbaar product van de elektronische communicatie die beweerdelijk heeft plaatsgevonden onontbeerlijk.
Uit de stukken in de zaak AWB 07/ 488, waaronder de "papieren versie" [stuk B/6] van het op 6 maart 2006 om 10:22 uur verzonden faxbericht blijkt onomstotelijk dat de gemachtigde van eisers op dat tijdstip vanuit zijn kantoor een bezwaarschrift tegen het in afschrift daarbij gevoegde besluit met het besluitnummer 213208 naar de GSD heeft verzonden. Daarover bestaat ook geen discussie. Vervolgens is het verleidelijk om aan te nemen dat het op 10:28 uur verzonden faxbericht dan het bezwaarschrift moet zijn geweest tegen het in dit geding centraal staande besluit met het besluitnummer 213028, maar voor de juistheid van dat vermoeden bieden de voorhanden stukken geen enkel aanknopingspunt. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de "papieren versie" van het faxbericht in deze zaak, anders dan in de zaak AWB 07/ 488, ontbreekt. Een verklaring daarvoor is uitgebleven. Daarmee is niet meer na te gaan wat de inhoud was van het drie pagina's tellende stuk dat blijkens het verzendjournaal op 10:28 uur naar de GSD is verzonden. Het risico daarvan dragen eisers. Bovendien blijkt uit niets dat de gemachtigde van eisers meteen na de verzending van het faxbericht op 6 maart 2006 schriftelijk dan wel telefonisch navraag heeft gedaan bij de GSD of het faxbericht ook daadwerkelijk was ontvangen. Vast rechtspraak leert per slot van rekening dat de mededeling "verzending OK" op het verzendjournaal weliswaar een indicatie maar geen sluitend bewijs vormt dat het faxbericht in goede orde is ontvangen. Mocht de gemachtigde niettemin in goed vertrouwen op het verzendjournaal zijn afgegaan en blijkt dat vertrouwen nu beschaamd, is ook dat een omstandigheid die voor risico van eisers komt. Tot slot kan de gemachtigde van eisers worden tegengeworpen, dat hij onvoldoende alert is geweest op een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift. Toen die, na de door hem gestelde verzending van het faxbericht van 6 maart 2006 uitbleef, had hij aan de bel moeten trekken. Enerzijds omdat de gemachtigde ermee bekend mocht worden verondersteld dat het bestuursorgaan waarbij een bezwaarschrift wordt ingediend ingevolge artikel 6:14, eerste lid, van de Awb verplicht is de ontvangst daarvan te bevestigen en anderzijds omdat uit de stukken uit de zaak AWB 07/ 488 blijkt dat het op diezelfde dag per fax verzonden bezwaarschrift tegen het besluit met het besluitnummer 213208 bij brief van 22 maart 2006 van de kant van de GSD wel is bevestigd [zie stuk B/7].
Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het tegen het in geding zijnde besluit met besluitnummer 213028 gerichte bezwaarschrift van 6 maart 2006 pas voor het eerst tijdens de hoorzitting van 16 mei 2007 ter kennis van verweerder is gebracht.
Daarop gelet, en nu verder niet ter discussie staat dat verweerders besluit van 24 januari 2006 op 25 januari 2006 is verzonden, kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat de bij het indienen van een bezwaarschrift in acht te nemen termijn van - in beginsel - zes weken in dit geval ruimschoots is overschreden. Behoudens de honorering van een beroep op verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, ligt daarmee een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in de rede.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan aanleiding zou kunnen bestaan voor het achterwege laten van een niet-ontvankelijkverklaring deswege zijn de rechtbank echter niet gebleken.
Een en ander betekent dat het beroep van eisers niet kan slagen.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt derhalve als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2008 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Heyltjes, griffier.
w.g. M. Heyltjes w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 26 maart 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.