RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 924 WW44
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam],
wonende te Valkenburg, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
gevestigd te Valkenburg aan de Geul, verweerder.
Datum bestreden besluit: 14 mei 2007
Kenmerk: 542.
Behandeling ter zitting: 29 januari 2008
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaarschrift tegen zijn - hieronder nader te duiden - besluit van 9 januari 2007 ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 14 mei 2007 is namens eiseres bij brief van 22 juni 2007, aangevuld bij brieven van 23 juli 2007, 12 september 2007 en 18 januari 2008, beroep ingesteld bij deze rechtbank
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 29 januari 2008, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mw. mr. drs. M.W.M. Pennings, advocaat te Beek. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. mr. G.A.M.C. Goossens, werkzaam bij de gemeente Valkenburg aan de Geul.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft verweerder aan eiseres een bouwvergunning verleend voor de bouw van een voertuigenoverkapping op het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenburg aan de Geul, sectie C, nummer [XX], plaatselijk bekend [adres]. In het voorjaar van het jaar 2006 heeft verweerder ter plaatse een bouwcontrole uitgevoerd. Tijdens deze controle heeft verweerder vastgesteld dat de overkapping in afwijking van de verleende bouwvergunning is opgericht nu de overkapping 30 centimeter hoger is dan volgens de bouwvergunning toegestaan en ook qua uiterlijk afwijkt van het bouwwerk waarvoor de vergunning is verleend.
Eiseres heeft daarop op 11 oktober 2006 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor een vergroting van de overkapping. Bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen wegens strijd met de redelijke eisen van welstand, onder verwijzing naar een ter zake door de welstands- en monumentencommissie van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: welstandscommissie) uitgebracht advies van 23 november 2006. In dit advies is overwogen dat het bouwwerk waarvoor de vergunning is gevraagd in strijd is met de welstandsnota van de gemeente Valkenburg aan de Geul.
Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen - zakelijk weergegeven - dat hij doorslaggevende betekenis mag toekennen aan het advies van de welstandscommissie nu eiseres geen andersluidend advies heeft overgelegd. In aanvulling op de motivering van het besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder voorts overwogen dat het bouwplan strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Valkenburg aan de Geul”. Het bouwwerk dient namelijk te worden aangemerkt als een bijgebouw, dat ingevolge artikel 8, derde lid, onderdeel f, van de bestemmingsplanvoorschriften dient te zijn gesitueerd bij een grondgebonden woning of grondgebonden hoofdgebouw (anders dan met een woonfunctie). Hieraan voldoet het bouwwerk niet, omdat het is gesitueerd op een perceel waarop geen woning of hoofdgebouw is gelegen. In dit verband heeft verweerder in zijn verweerschrift nog opgemerkt dat niet is onderzocht of vrijstelling van het bestemmingplan kon worden verleend, nu de bouwvergunning reeds vanwege strijd met de redelijke eisen van welstand diende te worden geweigerd.
Van de zijde van eiseres is in beroep aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de advisering door de welstandscommissie niet consistent is, gelet op het (positieve) welstandsadvies dat is gegeven inzake de bij het besluit van 7 februari 2006 verleende bouwvergunning. De welstandsnota van de gemeente Valkenburg aan de Geul is bovendien niet gepubliceerd, zodat geen sprake kan zijn van strijd met de redelijke eisen van welstand.
Voorts is betoogd dat verweerder zijn constatering tijdens de bouwcontrole dat in afwijking van de bouwvergunning van 7 februari 2006 is gebouwd niet heeft gestaafd met rapporten of andere bescheiden. Dit is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De constatering van verweerder is bovendien onjuist.
Daarnaast is bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat de door haar gevraagde bouwvergunning zou worden verleend, omdat verweerder haar na de bouwcontrole voor de keuze heeft gesteld om het bouwwerk aan te passen of een nieuwe bouwvergunning aan te vragen met het oog op legalisering. Gesteld is verder dat de bouwvergunning ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege is verleend, nu niet binnen een termijn van twaalf weken op de aanvraag is beslist. Er kan volgens eiseres geen sprake zijn van strijd met het bestemmingsplan, omdat in het besluit van 7 februari 2006 is vermeld dat de bij dit besluit verleende bouwvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en deze bouwvergunning formele rechtskracht heeft. Verweerder heeft bovendien nagelaten te bezien of vrijstelling van het bestemmingsplan mogelijk is.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Woningwet zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. (…).
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, (…), zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. (…).
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet is het eerste lid van dit artikel niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwwerk in strijd is met - kort gezegd - het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria zoals vastgesteld in de gemeentelijke welstandsnota. De rechtbank overweegt in dat verband allereerst dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de welstandsnota waarop het welstandsadvies - en daarmee het bestreden besluit - is gebaseerd, niet is bekendgemaakt op de daarvoor ingevolge artikel 3:42 van de Awb voorgeschreven wijze. Hieruit volgt dat, gelet op het bepaalde in artikel 3:40 van de Awb, deze welstandsnota ook niet in werking is getreden. Om die reden had verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aan de criteria in de welstandsnota mogen toetsen en dus ook niet op grond daarvan de vergunning mogen weigeren. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2005 (LJN: AT5678).
Met betrekking tot de door verweerder gestelde strijd van het bouwwerk met het bestemmingsplan overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst kan het uitgangspunt van de motivering in het bestreden besluit, inhoudende dat het bouwwerk dient te worden aangemerkt als een bijgebouw, niet worden aanvaard. Het bouwwerk is immers gelegen op een perceel waarop zich geen ander gebouw bevindt. Om die reden valt het bouwwerk niet onder de definitie van bijgebouw zoals genoemd in artikel 1, aanhef en onderdeel 20, van de bestemmingsplanvoorschriften. Dit brengt met zich dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
De rechtbank overweegt voorts dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwwerk is gesitueerd op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan “Kern Valkenburg aan de Geul” de bestemming “woondoeleinden” rust. De rechtbank is van oordeel dat het bouwwerk qua aard niet bij deze bestemming past, nu het een overkapping voor een tractor betreft. Een dergelijke overkapping is immers niet bestemd voor woondoeleinden, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de voor woondoeleinden bestemde gronden weliswaar mede bestemd zijn tot parkeervoorzieningen, maar dat ook daarbij - gelet op de beschrijving in hoofdlijnen, genoemd in artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de bestemmingsplan¬voorschriften - het streven naar behoud en versterking van de woonfunctie centraal dient te staan. Naar het oordeel van de rechtbank kan een overkapping voor een tractor redelijkerwijs niet aan dat streven bijdragen.
Verweerder heeft zich derhalve terecht - hoewel op onjuiste gronden - op het standpunt gesteld dat het bouwwerk in strijd is met artikel 8, derde lid, onderdeel f, van de bestemmingsplanvoorschriften, waarin is bepaald dat op de tot woondoeleinden bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat het grondoppervlak van bijgebouwen bij een grondgebonden woning of bij grondgebonden hoofdgebouwen anders dan met een woonfunctie maximaal 60m2 bedragen met een goothoogte van 3.00 m. Dat verweerder in de bij het besluit van 7 februari 2006 verleende bouwvergunning (ten onrechte) heeft overwogen dat de overkapping in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat verweerder zich tijdens de bouwcontrole in het voorjaar van 2006 mogelijk ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overkapping in afwijking van deze bouwvergunning is gebouwd - wat hier ook van zij - doet niet af aan de strijdigheid van de nadien gevraagde vergroting van die overkapping met het bestemmingsplan. Uit het voorgaande vloeit voort dat van vergunningverlening van rechtswege, gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet, geen sprake is.
Ten slotte ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat bij haar gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan op de verlening van de door haar gevraagde bouwvergunning.
Nu het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan en de vergunning bovendien niet mocht worden geweigerd op grond van welstandseisen, had verweerder een besluit moeten nemen over de mogelijkheid tot vrijstelling van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet, wordt de aanvraag van eiseres immers geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is te achten. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegings¬factor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Valkenburg aan de Geul aan eiseres;
4. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (ad € 143,00) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. A.J.H. Bosgoed als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2008.
w.g. A. Bosgoed w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 10 maart 2008.
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.