2.3.1. De bevoegdheid van de rechtbank
Het verweer dat de Nederlandse (wereldlijke) rechtbank - de rechtbank Maastricht in het bijzonder – niet, in ieder geval niet direct, bevoegd zouden zijn om van het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kennis te nemen wordt – na summierlijk onderzoek - door de rechtbank verworpen. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 112 van de Grondwet, artikel 42 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, de artikelen 2:2 en 2:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv) en – voor zover relevant – de bepalingen van de eerste twee afdelingen van de derde titel van Boek 6 van het BW
2.3.2. Het beroep op het ontbreken van (voldoende) belang - artikel 3:303 BW
Uitgangspunt is dat in het algemeen bij degene die een concrete vordering instelt of een concreet verzoek doet voldoende belang aanwezig mag worden verondersteld en dat hij/zij slechts in uitzonderingsgevallen voldoende belang dient te bewijzen. Dat uitgangspunt brengt met zich dat een rechter dan ook (uiterst) terughoudend dient te zijn met het afwijzen van een rechtsvordering op grond van het in concreto ontbreken van voldoende belang. Dit klemt te meer in het onderhavige geval waar het gaat om het door verzoekster verkrijgen van meer zekerheid ten aanzien van de vraag of zij wel of niet met haar voorgenomen actie zal doorgaan. Gegeven hetgeen in deze tot nu toe aan de rechtbank is geworden ziet deze daarin geen aanleiding het voormelde uitgangspunt in deze niet te handhaven en zal derhalve het hier gevoerde verweer verwerpen.
2.3.3. Het beroep op strijd met een goede procesorde
Dat er een reële mogelijkheid zou bestaan dat de vorderingen van verzoekster bij de bodemrechter zullen stranden op punten die ook zonder het horen van getuigen al vast staan acht de rechtbank geen reden tot het weigeren van het verzochte getuigenverhoor nu het betreft zaken die aan de orde dienen te komen en beoordeeld dienen te worden door de bodemrechter en niet thuis horen in de onderhavige procedure.
Dat het horen van een groot / groter aantal getuigen op zich beschouwd reeds strijd met een goede procesorde zou opleveren vermag de rechtbank niet in te zien, niet in het algemeen noch in verband met het onderhavige verzoek in het bijzonder. Daar komt bij dat [verzoekster] ter zitting – door de rechtbank deswege bevraagd – duidelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgegeven getuigen wenst te horen met betrekking tot de wetenschap die het Bisdom had ten aanzien van de mogelijk malafide praktijken van [betrokkene] en die haar, [verzoekster], zoals door haar gesteld, schade hebben toegebracht.
Evenmin acht de rechtbank het verzoek van [verzoekster] – zeker na de door en namens haar ter zitting gegeven toelichting – te ruim, te vaag en onduidelijk verwoord.
Het beroep dat door een aantal priesters wordt gedaan op het verschoningsrecht treft ook geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of een beroep op het verschoningsrecht in concreto door de rechter gehonoreerd dient te worden beoordeeld te worden door de rechter die daadwerkelijk verhoort en is het antwoord afhankelijk van de aard van de wetenschap waarnaar gevraagd wordt en de vraag of deze wetenschap aan de ondervraagde is toevertrouwd in zijn specifieke hoedanigheid.
Het beroep dat door de pauselijke nuntius wordt gedaan op artikel 31, lid 2 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient wel gehonoreerd te worden en zal ertoe leiden dat ten aanzien van deze diplomaat het verzoek tot diens horen zal worden afgewezen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het beroep op strijd met een goede procesorde als afwijzingsgrond voor het verzoek verwerpt behoudens ten aanzien van het horen van de pauselijke nuntius.
2.3.4. Het beroep op misbruik van bevoegdheid gelet op de onevenredigheid van belangen
Het belang van [verzoekster] om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken is duidelijk gelegen in het bepalen van haar kansen in een beoogde bodemprocedure. Dit is een rechtens erkend en te respecteren belang dat de wetgever bij het inrichten van het voorlopig getuigenverhoor voor ogen heeft gestaan en waarvoor het middel in het leven is geroepen.
Dat het middel door [verzoekster] mogelijk zou kunnen worden benut om het Bisdom in een kwaad daglicht te stellen – zoals het Bisdom stelt – is mogelijk een negatieve bijwerking maar geen reden om daarom de verzochte verhoren te weigeren. In een tijd als de huidige is publiciteit een gegeven waarmee iedere in het publieke leven functionerende organisatie zal dienen te leven en te accepteren.