RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700295-07
Datum uitspraak: 26 februari 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 mei 2007 in de gemeente Vaals ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen die [naam slachtoffer] is aangereden, waardoor die [naam slachtoffer] klem is komen te zitten tussen de door verdachte bestuurde auto en de gevel van een woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2007 in de gemeente Vaals ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto tegen die [naam slachtoffer] is aangereden, waardoor die [naam slachtoffer] klem is komen te zitten tussen de door verdachte bestuurde auto en de gevel van een woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2007 in de gemeente Vaals aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto aan te rijden.
De vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 mei 2007 in de gemeente Vaals ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem bestuurde auto tegen die [naam slachtoffer] is aangereden, waardoor die [naam slachtoffer] klem is komen te zitten tussen de door verdachte bestuurde auto en de gevel van een woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van het primair ten laste gelegde en het bewijs terzake het subsidiair ten laste gelegde
Inleiding
Verdachte is op 19 mei 2007 samen met[R.][naam getuige] naar Vaals gereden. Hij heeft zijn auto geparkeerd tegenover de woning v[M.]. [R.] is uitgestapt en heeft bij [M.] aangebeld. Er werd aanvankelijk niet opengedaan, maar later kwamen [M.] en haar moeder ([J.K.]) naar buiten. Zij staken de straat over en gingen naar de auto. Aldaar ontstond een woordenwisseling waarbij de moeder met een vleesmes en een hakbijl zwaaide. Op een bepaald moment is ook de zus van [M.], [naam slachtoffer] (verder: het slachtoffer) bij de auto gearriveerd. Ook zij raakte bij de ruzie betrokken en werd uiteindelijk door verdachte aangereden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte met voorbedachten rade op het slachtoffer is ingereden. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan een poging tot moord, aldus de officier.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte in paniek heeft gehandeld. Hij had geenszins het opzet het slachtoffer te doden, dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het was een explosieve situatie op straat. Er werd met messen gedreigd en de verdachte werd door de moeder in zijn arm gestoken. Hij wilde zo snel mogelijk uit deze situatie weg. Dat hij het slachtoffer heeft aangereden was een ongeluk dat hem niet strafrechtelijk kan worden aangerekend.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan. Verdachte heeft zich aanvankelijk afzijdig gehouden van de ruzie. Dit werd anders toen er tegen zijn auto werd geslagen en/of geschopt en hij (al dan niet per ongeluk) in zijn gezicht werd gespuugd en geslagen. Toen is verdachte uitgestapt en heeft hij met een mes gedreigd. De drie vrouwen, onder wie het slachtoffer, zijn daarop terug gelopen naar hun woning aan de overzijde van de straat. Verdachte is vervolgens weer in zijn auto gestapt. Hij is eerst achteruit gereden en is vervolgens schuin vooruit de straat overgestoken. Hij is tussen een geparkeerde auto en een boom doorgereden en is vervolgens gereden in de richting van het slachtoffer, dat zich inmiddels, samen met haar moeder en zus op het linker trottoir bevond. De moeder en de zus konden net opzij springen en werden niet geraakt. Het slachtoffer wel. De auto kwam tot stilstand tegen een gevel. Het slachtoffer werd klem gereden tussen deze gevel en de auto, waardoor haar linker onderbeen bijna volledig werd geamputeerd. De linker voorkant van de auto is als gevolg van de botsing flink ingedeukt. Er zijn geen andere beschadigingen aan de auto waargenomen.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, blijkt uit het dossier niet dat de verdachte in paniek was. Wat uit het dossier wel blijkt, is dat de verdachte boos werd toen hij zelf bij de ruzie betrokken raakte (zie onder meer getuige [naam getuige] op pag. 137: “Ik zag wel aan zijn hele houding dat hij woedend was”; getuige S. [R.] op pag. 217 en 218: “[naam verdachte] werd helemaal rood. [naam verdachte] is mijn buurman. Ik ken hem dus goed, maar zo had ik hem nog nooit gezien. Hij schold en schreeuwde terug. Ik zag de aders in zijn nek gezwollen. (…) Hij was door het dolle heen”, alsmede op pag. 225: “Hij zei tegen mij: Ik ben boos geworden en dat kutwijf wond mij op, of woorden van gelijke strekking”; en getuige M. [naam getuige] op pag. 259: “Ik zag aan de gezichtsuitdrukking van [naam verdachte] dat hij flink pissig was en ik hoorde dat hij zei: ik maak jullie allemaal kapot, of woorden van gelijke strekking.” en op pag. 269: “Hij zei er verder nog bij: “Ik wilde eigenlijk niet dat meisje, maar die moeder omver rijden, plat rijden. Die wilde ik eigenlijk dood hebben” of woorden van gelijke strekking”).
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is bovendien niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de moeder van het slachtoffer is verwond, waardoor hij geëmotioneerd was geraakt. Verdachte had weliswaar wonden aan zijn arm, maar behalve de verdachte is er niemand die gezien heeft dat het de moeder was die deze verwondingen aan de verdachte heeft toegebracht. Daar komt bij dat getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte zou hebben verteld dat hij de verwondingen zelf had aangebracht.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte welbewust tussen de geparkeerde auto en de boom is doorgereden en tevens welbewust op de drie vrouwen, onder wie het slachtoffer, is ingereden. Uit de aangetroffen acceleratiesporen blijkt dat verdachte daarbij flink gas heeft gegeven. Dit wordt bevestigd door verklaringen van diverse getuigen (zie onder meer getuige [naam getuige] op pag. 156: “Ik zag dat de achterbanden spinden”; getuige [naam getuige] op pag. 137: “Ik heb alleen gezien dat de auto toen met een flinke snelheid vanaf de plaats waar hij stond naar links reed in de richting van die vrouwen”; en getuige [naam getuige] op pag. 145: “Ik zag dat hij weer achteruit reed en daarna heel hard, plankgas en met een behoorlijke vaart tussen de auto van mijn vriendin en de boom de stoep opreed van de woning nr. 9. Ik hoorde toen een flinke klap”).
Door met zijn auto met een dusdanige snelheid gericht op de drie vrouwen in te rijden heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval willen en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij hierbij het slachtoffer dusdanig zou verwonden dat dit de dood tot gevolg zou hebben. Desalniettemin zal de rechtbank de verdachte van het primair ten laste gelegde (poging tot moord) vrijspreken. Een veroordeling voor poging tot moord, zoals door de officier bepleit, vereist naast (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer tevens “voorbedachte rade” bij de dader. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat “voorbedachte rade” een term is die bedoeld is om het tegenovergestelde van een “oogenblikkelijke gemoedsopwelling” aan te duiden. Er moet sprake zijn van een moment van kalm overleg, van rustig nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het onderhavige dossier onvoldoende aanknopingspunten om een moment van kalm overleg en rustig nadenken bij de verdachte aan te tonen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verdachte niet schuldig aan het primair ten laste gelegde, maar acht zij de verdachte wel schuldig aan het subsidiair (poging doodslag) ten laste gelegde.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
subsidiair:
poging tot doodslag
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van noodweerexces, dan wel van psychische overmacht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte pas is gaan rijden nadat de drie vrouwen weer waren weggelopen en naar de overkant van de straat waren gegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een noodweer situatie, aangezien er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte (noch van iets of iemand anders), waartegen verdediging geboden was. Nu geen sprake was van een noodweer situatie, kan een beroep op noodweerexces niet worden aanvaard.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake was van psychische overmacht. Zoals hiervoor reeds vastgesteld was de verdachte niet in paniek, maar boos. Hij heeft eerst nog met een mes gedreigd en pas op het moment dat de drie vrouwen al terugliepen naar hun woning is hij in zijn auto gestapt om vervolgens welbewust tussen een boom en een andere auto door, op de vrouwen in te rijden. Er was bij verdachte dus geen sprake van een acute extreme stress-situatie waaraan hij geen weerstand kon bieden.
Ten aanzien van verdachte is met betrekking tot het ten laste gelegde door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 26 september 2007, opgemaakt, welk rapport vermeldt als conclusie -zakelijk weergegeven-:
- dat de verdachte lijdende is aan een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en een cannabisafhankelijkheid;
- dat bij de verdachte tevens sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een lichte zwakzinnigheid;
- dat voornoemde ziekelijke stoornis, gedragsstoornis, cannabisafhankelijkheid en lichte zwakzinnigheid alle aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde;
- dat voornoemde ziekelijke stoornis, gedragsstoornis en lichte zwakzinnigheid van invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde;
- dat de verdachte voor het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd;
- dat een gecombineerde straf geadviseerd wordt waarbij de bijzondere voorwaarde van het voorwaardelijk strafdeel bestaat uit een poliklinische behandeling ten behoeve van voornoemde stoornissen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, primair geconcludeerd tot vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de voorlopige hechtenis en voor het overige een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Tevens is rekening gehouden met het feit dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Gelet op de noodzaak van behandeling van de verdachte acht de rechtbank het opleggen van een lange proeftijd zinvol.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIERENTWINTIG MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook indien zulks inhoudt een ambulante c.q. poliklinische behandeling bij een GGZ-instelling, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. M. Senden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 26 februari 2008.