ECLI:NL:RBMAA:2008:BC4381

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703212-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ronselen voor prostitutie

Op 6 februari 2008 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het ronselen van een vrouw voor prostitutie en het zich bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van twee vrouwen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de intentie had om te profiteren van de prostitutie van de vrouwen, noch dat zij daadwerkelijk heeft geprofiteerd.

De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de activiteiten van de verdachte en haar medeverdachte, die samenwoonden met de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2], op eigen initiatief als prostituee zijn gaan werken en dat zij geld aan de verdachte gaven voor verschillende diensten, zoals het plaatsen van advertenties en vervoer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en haar medeverdachte de slachtoffers hebben uitgebuit.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en de medeverdachte niet in lijn waren met de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de slachtoffers geen problemen hadden met hun werk en dat er geen bewijs was voor uitbuiting of opzet daartoe. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat de bewijslast niet was voldaan.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken in de zitting op 6 februari 2008.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703212-07
Datum uitspraak: 6 februari 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slach[naam slachtoffer 1], immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader van die [naam slachtoffer 1] geld ontvangen en/of zijn/werden door haar, verdachte en/of zijn mededader boodschappen ontvangen welke door die [naam slachtoffer 1] werden betaald;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 28 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [naam slachtoffer 2], immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader van die [naam slachtoffer 2] geld ontvangen.
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd de verdachte vrij te spreken van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De nadere overweging aangaande de vrijspraak
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde samen met [naam medeverdachte] woonachtig was in een woning, gelegen aan de [adres]
Eind 2005 heeft [naam slachtoffer 1], een bekende van zowel verdachte, als [naam medeverdachte], besloten zich als prostituee aan te gaan bieden en heeft zij gevraagd of zij vanuit hun woning mocht werken. Verdachte en [naam medeverdachte] hebben dit goed gevonden. [naam slachtoffer 1] vroeg ongeveer € 100,- per klant. Het geld dat zij van de klant kreeg gaf zij in bewaring aan verdachte, die het naderhand aan haar terug gaf. Soms werkte zij ook op escort-basis. [naam medeverdachte] bracht haar dan met zijn auto naar de betreffende klant. Voor het rijden kreeg [naam medeverdachte] € 30,-. [naam slachtoffer 1] gaf ook wekelijks € 25,- aan [naam medeverdachte] en/of verdachte. Dit geld werd gebruikt voor het plaatsen van advertenties voor [naam slachtoffer 1.
Medio 2006 is Jannet [naam slachtoffer 2] uit Parijs gekomen en bij verdachte en [naam medeverdachte] ingetrokken. Ook [naam slachtoffer 2], alsdus [naam slachtoffer], werkte als prostituee en ook zij ontving haar klanten in de woning van verdachte, alsmede op escort-basis. [naam slachtoffer 2] ontving per klant ongeveer € 35,-. [naam medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat [naam slachtoffer 2] dit geld, net als [naam slachtoffer 1], in bewaring gaf en dat zij dit later terug kreeg. Als [naam medeverdachte] haar met zijn auto naar een klant bracht ontving hij hiervoor van [naam slachtoffer 2] een vergoeding van € 15,-. Gedurende de periode dat [naam slachtoffer 2] bij verdachte woonde is zij enkele malen voor enige tijd naar Parijs teruggekeerd.
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat zij allemaal gezamenlijk boodschappen deden en dat [naam slachtoffer 1 en [naam slachtoffer 2] hiervoor soms geld gaven of dat zij soms de boodschappen geheel of gedeeltelijk zelf betaalden. Verdachte en [naam medeverdachte] ontkennen ook anderszins geld van [naam slachtoffer 1en/of [naam slachtoffer 2] te hebben ontvangen, terwijl [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ook niet het tegendeel beweren.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigen bewijs voorhanden is dat verdachte de haar ten laste gelegde strafbare feiten heeft begaan.
Enerzijds is niet, althans onvoldoende gebleken dat verdachte en/of [naam medeverdachte] enig voordeel hebben verkregen. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben weliswaar geld aan verdachte en/of [naam medeverdachte] gegeven, maar dit betrof oftewel geld dat later is teruggegeven, oftewel geld dat als vergoeding voor het plaatsen van een advertentie of vervoer werd betaald. Niet is gebleken dat de hoogte van de vergoeding niet in verhouding zou hebben gestaan met de geleverde dienst.
Anderzijds is voor een veroordeling vereist dat verdachte en/of [naam medeverdachte] [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben uitgebuit en dat verdachte ook het opzet had uit te buiten. Ook hiervan is niet, althans onvoldoende, gebleken. Immers, [naam slachtoffer 1] is op eigen initiatief en verzoek als prostituee in de woning van verdachte gaan werken. Zij heeft verklaard geen problemen te hebben met wat zij deed. [naam slachtoffer 2] heeft weliswaar verklaard dat zij zich niet vrij voelde op elk moment met het werk te stoppen, maar dit strookt niet met haar eigen verklaring en de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat [naam slachtoffer 2] gedurende haar verblijf bij verdachte enige keren alleen naar Parijs is gereisd en teruggekomen. Bovendien volgt deze verklaring van [naam slachtoffer 2] op haar uitspraak dat [verdachte] een keer erg boos is geworden toen [naam slachtoffer 2] haar spullen had ingepakt om naar Frankrijk terug te gaan en dat [naam verdachte] toen tegen [naam slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij van tevoren moest zeggen, als ze weg wilde, zodat dit aan de klanten kenbaar gemaakt kon worden. Verder heeft [naam slachtoffer 2] verklaard dat zij bij [naam medeverdachte] thuis niet voor het eten noch de huur hoefde te betalen.
DE BESLISSING:
De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. W.A.P. Hillen en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 6 februari 2008