ECLI:NL:RBMAA:2007:BK1058

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 126
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.T. Dautzenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit zorgtoeslag en toetsingsinkomen partner

In deze zaak heeft eiser, wonende te Landgraaf, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Financiën (Belastingdienst/Toeslagen) inzake de zorgtoeslag voor het jaar 2006. Eiser betoogde dat bij het vaststellen van zijn draagkracht ten onrechte het toetsingsinkomen van zijn partner was betrokken. Hij stelde dat de bepalingen in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in strijd zijn met internationale verdragen. De rechtbank Maastricht heeft op 28 november 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overwoog dat de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is van de draagkracht, zoals vastgelegd in de Wet op de zorgtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van de Wet op de zorgtoeslag en de Awir met betrekking tot het toetsingsinkomen niet in strijd zijn met de door eiser genoemde internationale verdragen. De rechtbank benadrukte dat deze verdragen en jurisprudentie betrekking hebben op belastingwetgeving en niet op sociale zekerheidswetgeving, die relevant is voor de bepaling van de draagkracht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waarmee het besluit van de Staatssecretaris werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen zes weken na de verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E.W. Seylhouwer.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 126
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser],
wonende te Landgraaf, eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Financiën (Belastingdienst/Toeslagen),
gevestigd te Utrecht, verweerder.
Gemachtigden: drs. P.J.C.M. van Ruitenbeek en mr. A.D. Schreutelkamp.
Datum bestreden besluit: 12 december 2006
Kenmerk: 0992.21.937 / BEZ13
Behandeling ter zitting: 18 oktober 2007
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 12 december 2006 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 22 juni 2006 tegen een door verweerder genomen besluit van 7 juni 2006 ingevolge de Wet op de zorgtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 januari 2007 heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 18 oktober 2007, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. Overwegingen
Bij besluit van 7 juni 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij over 2006 geen recht heeft op zorgtoeslag. Hiertegen is door eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 21 november 2006 een telefonische hoorzitting gehouden. Vervolgens heeft verweerder op 12 december 2006 het thans bestreden besluit genomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Door eiser is in beroep aangevoerd -kort samengevat- dat verweerder bij het vaststellen van zijn draagkracht ten onrechte het toetsingsinkomen van zijn partner heeft betrokken. Hetgeen terzake in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is bepaald is in strijd met internationale verdragen, volgens eiser.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld -kort weergegeven- dat ingevolge de wettelijke bepalingen het toetsingsinkomen van belanghebbende en zijn partner in aanmerking moet worden genomen. De door eiser genoemde internationale verdragen hebben slechts betrekking op het vaststellen van de hoogte van het inkomen door de belastingdienst, aldus verweerder.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of verweerder terecht heeft besloten dat eiser over 2006 geen recht heeft op zorgtoeslag. Dienaangaande is overwogen als volgt.
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag luidt als volgt:
1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
2. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Artikel 7, eerste lid, van de Awir luidt als volgt:
Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8, derde lid, van de Awir luidt als volgt:
Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste en tweede lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
In de Memorie van toelichting bij de Awir is ten aanzien van artikel 8 van de Awir het volgende vermeld:
Het derde lid bevat een bepaling die moet voorkomen dat in bepaalde internationale situaties een onevenwichtig resultaat zou ontstaan doordat draagkrachtbepalende inkomsten die niet tot het fiscale inkomen behoren, ook niet zouden meetellen voor inkomensafhankelijke regelingen. Op grond van het derde lid wordt dit inkomen voor de bepaling van het toetsingsinkomen alsnog in aanmerking genomen. De inkomensbestanddelen die op grond van het derde lid moeten worden toegevoegd worden in aanmerking genomen alsof zij op reguliere wijze in Nederland zouden zijn belast. Het verschil met het fiscale verzamelinkomen of belastbaar loon vormt de correctie op grond van het derde lid.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vermelde bepalingen van de Wet op de zorgtoeslag en de Awir met betrekking tot het toetsingsinkomen niet in strijd zijn met de door eiser genoemde internationale verdragen en/of de door eiser vermelde rechterlijke uitspraken. Daartoe is overwogen dat deze verdragen en jurisprudentie betrekking hebben op de belastingwetgeving (hoogte van het fiscale inkomen) en niet, zoals in dit geval relevant, de sociale zekerheidswetgeving (bepaling draagkracht). De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen terzake in voornoemde Memorie van toelichting is gesteld ten aanzien van de inkomensafhankelijke regelingen (zoals de zorgtoeslag).
Uitgaande van (de hoogte van) het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn partner conform de wettelijke bepalingen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag terecht heeft besloten dat eiser voor 2006 geen recht heeft op zorgtoeslag.
In dit verband hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting gesteld dat in het besluit van 21 september 2007 (definitieve beschikking zorgtoeslag) ten onrechte geen rekening is gehouden met het toetsingsinkomen van de partner van eiser. Dit zal worden hersteld door middel van een herziene beschikking, waartegen bezwaar en beroep open staat.
Op grond van voorgaande overwegingen moet het beroep van eiser voor ongegrond worden gehouden.
Gelet op artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. I.T. Dautzenberg in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2007 door mr. Dautzenberg in voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Seylhouwer w.g. I.T. Dautzenberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 28 november 2007
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.