ECLI:NL:RBMAA:2007:BC6138

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
252871 CV EPXL 07-1178
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.A.F. Coenegracht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling bij erkenning tekortkoming door gedaagde tijdens procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 28 november 2007, stond de vraag centraal of gedaagde in de proceskosten moest worden veroordeeld, nadat hij tijdens de procedure zijn tekortkomingen had erkend en aan de vordering van eiser had voldaan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Veenstra, had gedaagde aangeklaagd voor herstelkosten na een verbouwing aan zijn woning, die volgens eiser niet naar behoren was uitgevoerd. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.W.F. Kostons, had aanvankelijk afwijzend gereageerd op de vordering, maar kwam uiteindelijk tot een regeling met eiser.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde door zijn opstelling kosten had veroorzaakt aan de zijde van eiser, aangezien hij pas na het aanspannen van de procedure bereid was om zijn verplichtingen na te komen. De rechter volgde de zienswijze van eiser dat gedaagde nodeloos kosten had veroorzaakt, wat aanleiding gaf tot een kostenveroordeling. De kantonrechter stelde vast dat er geen overeenkomst was over de proceskosten tussen partijen, en dat gedaagde in de kosten moest worden veroordeeld.

De kantonrechter bepaalde dat gedaagde € 216,69 aan eiser moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 februari 2007. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die werden begroot op € 84,31 voor de kosten van dagvaarding, € 199,- aan griffierecht en € 300,- voor het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Rolnr. : 07-1178
Zaaknr.: 252871
Vonnis d.d. 28 november 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J. Veenstra (ARAG);
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde mr. P.W.F. Kostons,
rolgemachtigde J. Beurskens, gerechtsdeurwaarder te Heerlen.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij tussenvonnis van 9 mei 2007 gelaste comparitie van partijen heeft op 3 juli 2007 plaatsgevonden en is op 4 september 2007 voortgezet. Van het aldaar verhandelde zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.
Vervolgens heeft [eiser] een akte genomen, waarop [gedaagde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Voor een gedetailleerde beschrijving van het geschil, de vordering en het gevoerde verweer wordt verwezen naar de gedingstukken. Kort gezegd komt een en ander erop neer dat [gedaagde] in opdracht en voor rekening van [eiser] een verbouwing aan diens woonhuis heeft uitgevoerd, waarbij een aantal zaken volgens [eiser] niet deugdelijk zijn uitgevoerd. [eiser] vordert betaling van herstelkosten.
3. De verdere beoordeling
3.1 In deze zaak gaat het uitsluitend nog om de vraag of er gronden zijn om [gedaagde] in de proceskos-ten en incassokosten te veroordelen. Gaande deze procedure heeft [gedaagde] immers tot tevredenheid van [eiser] diens klachten opgelost. Blijkens zijn akte persisteert [eiser] bij een kostenveroordeling omdat [gedaagde] "eerst na het aanspannen van een procedure in beweging kwam". [gedaagde] daarentegen betoogt bij akte dat er geen aanleiding voor toewijzing is "nu de onderhavige kwestie in der minne is geregeld en [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden tot tevredenheid van [eiser] heeft uitgevoerd".
3.2 De kantonrechter stelt voorop dat het partijen in het kader van het bereiken van een minnelijke regeling tijdens een procedure altijd vrijstaat af te spreken dat de kosten tussen hen zullen worden gecompenseerd. Dat is hier echter niet gebeurd. Wat hier wél is gebeurd, is dat [gedaagde] ter eerste comparitie heeft erkend "dat de uitvoering niet deugdelijk is geweest", en dat partijen toen hebben afgesproken dat [gedaagde] "alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden volledig en deugdelijk op te leveren". Ter tweede comparitie is toen - kort gezegd - vastgesteld dat aan het voren-staande is voldaan en is gebleken dat [eiser] de zaak slechts wilde royeren indien [gedaagde] hem "alsnog € 800,- betaalt aan buitengerechtelijke kosten en proceskosten". [gedaagde] is daarmee niet accoord gegaan.
3.3 Artikel 237 lid 1, eerste zin van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) luidt:
"De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld".
Hoewel er in het onderhavige geval strikt genomen geen sprake van is dat [gedaagde] bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld - hij heeft immers alsnog vrijwillig tot genoegen van [eiser] gepresteerd - moet voor de toepassing van dit artikel een vrijwillige voldoening gaande de procedure hiermee gelijk wor-den gesteld. Door tot tevredenheid van de eisende partij ([eiser]) alsnog een prestatie te leveren, geeft de gedaagde partij ([gedaagde]) immers in elk geval impliciet te kennen dat zijn tot dan toe ingenomen afwijzende standpunt ten aanzien van het gevorderde (zie conclusie van antwoord [gedaagde]) niet terecht is geweest. Dat partijen in het kader van een regeling tevens een kostencompensatie overeenkomen is doorgaans gebruikelijk, maar niet verplicht en in de onderhavige zaak zoals gezegd ook niet het geval geweest.
3.4 De vraag die in het licht van artikel 237 Rv derhalve resteert is, of door toedoen van een bepaalde partij mogelijk sprake is geweest van kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, hetgeen reden voor kostencompensatie kan zijn. Kennelijk met het oog hierop heeft [eiser] bij akte zijn onder 3.1 geciteerde opmerking gemaakt. Vrij vertaald komt dat erop neer dat hij wel tot het maken van kosten (buiten en in rechte) gedwongen was nu immers uit de handelwijze van [gedaagde] blijkt dat hij pas als gevolg van deze procedure bereid was zijn verplichtingen (geheel) na te komen.
De kantonrechter volgt [eiser] in die zienswijze; zelfs bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] nog afwijzend gereageerd en eerst ter comparitie heeft hij zich inschikkelijk betoond. Als spiegelbeeld hiervan kan gevoeglijk worden geconcludeerd dat [gedaagde] het door zijn opstelling op een procedure heeft laten aankomen en in zie zin kosten aan de zijde van [eiser] heeft veroorzaakt. Een kostenveroor-deling van [gedaagde] is derhalve op zijn plaats.
3.5 Deze kosten worden begroot als volgt:
Buiten rechte:
Bij dagvaarding heeft [eiser] met verwijzing naar het rapport Voorwerk II een bedrag van € 483,14 gevorderd. Nu de herstelvordering echter € 2.490,67 beloopt, is op grond van Voorwerk II een incas-sobedrag van € 357,- verschuldigd. Gelet op de omstandigheden van het geval en met verwijzing naar het sub 3.6 overwogene, acht de kantonrechter termen aanwezig dit bedrag te matigen tot € 216,69. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 februari 2007 (zie dagv. sub 5).
In rechte:
[gedaagde] zal worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen, tot aan deze uit-spraak begroot op € 84,31 aan kosten dagvaarding, € 199,- aan griffierecht en € 300,- voor salaris gemachtigde.
Beide veroordelingen zullen zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.6 Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat, ofschoon aan totale kosten een bedrag van € 940,31 had kunnen worden toegewezen, het toegewezene thans in totaal exact € 800,- bedraagt, derhalve het bedrag waarmee [eiser] genoegen had willen nemen bij royement van de procedure. Hoewel [gedaagde] ervoor heeft gekozen om niet op dat aanbod in te gaan, zodat daarvan in beginsel géén normerende werking uitgaat naar de thans genomen kostenbeslissing, meent de kantonrechter dat de feitelijke vast-stelling van het toe te wijzen bedrag tegen de achtergrond van het voorstel van [eiser], het meest recht doet aan de verhouding tussen partijen zoals deze ter zitting is gebleken.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 216,69 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 84,31 aan kosten dagvaarding, € 199,- aan griffierecht en € 300,- voor salaris gemachtig-de;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC