RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703089-06
Datum uitspraak: 14 november 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 december 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand, gelegen aan de [adres benadeelde 1 ], weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een of meer ruiten van voornoemd pand (met (een) ste(e)n(en)) heeft ingegooid en/of vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;(zaak 2)
hij op of omstreeks 12 december 2005 in de gemeente Aachen-Horbach (Duitsland) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand (te weten een kasteel), gelegen aan de [adres benadeelde 2], heeft weggenomen vijf computers en/of een laptop en/of vijf TFT-schermen en/of een kluisje, inhoudende een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;(zaak 3.1)
3.
hij op of omstreeks 11 december 2005 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (school)pand, gelegen aan de [adres benadeelde 3], heeft weggenomen drie computers en/of een TFT-scherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;(zaak 5)
hij in of omstreeks de periode van 4 december 2005 tot en met 17 december 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, een hond (te weten een Labrador Retriever) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde hond redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;(zaak 10)
hij in of omstreeks van 2 december 2005 tot en met 15 december 2005 te Kerkrade, in elk geval in Nederland, een hoeveelheid goederen (afkomstig van een woninginbraak aan de [adres]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. (zaak 11)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om wettig en overtuigend bewezen te achten dat de verdachte op enig moment goederen voorhanden had waarvan hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde goederen middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 december 2005 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand, gelegen aan de [adres benadeelde 1 ], weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, toebehorende aan [naam benadeelde 1] en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders, ruiten van voornoemd pand met stenen heeft ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 12 december 2005 in de gemeente Aachen-Horbach (Duitsland) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand (te weten een kasteel), gelegen aan de [adres benadeelde 2], heeft weggenomen vijf computers en een laptop en vijf TFT-schermen en een kluisje, inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
hij op 11 december 2005 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een schoolpand, gelegen aan de [adres benadeelde 3], heeft weggenomen een computer, toebehorende aan [naam benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming;
hij in de periode van 4 december 2005 tot en met 17 december 2005 in de gemeente Kerkrade, een hond (te weten een Labrador Retriever) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van voornoemde hond redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Overwegingen betreffende het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verklaringen van de medeverdachten niet gebruikt mogen worden als bewijsmiddel, gelet op het bepaalde in artikel 341, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 december 1933, NJ 1934, 324, HR 29 oktober 1974, NJ 1975, 108) heeft artikel 341, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de opgaven van een verdachte alleen te zijnen aanzien kunnen gelden, niet het oog op een elders dan ter terechtzitting gedane opgave van een verdachte wiens zaak niet met die van een andere verdachte gevoegd ter terechtzitting is of wordt behandeld. Met andere woorden: als formeel medeverdachten worden slechts beschouwd diegenen, die in dezelfde instantie gezamenlijk terechtstaan, hetzij door vervolging bij een dagvaarding, hetzij door voeging van hun zaken. Daarvan blijkt in de onderhavige zaak niet. De rechtbank zal de verklaringen van de (formeel geen) medeverdachten bezigen voor het bewijs.
Overigens heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten, nu zij immers zichzelf belasten en zij er geen belang bij hebben (gehad) om verdachte te bezwaren.
Bijzondere overweging ten aanzien van feit 4
De raadsman van verdachte heeft voorts aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’ dat hij een door misdrijf verkregen goed
- in dit geval een labrador retriever - voorhanden had.
De raadsman voert daartoe aan dat verdachte deze hond voor € 150,00 gekocht heeft. Genoemde hond was afkomstig van een nest van de moeder van [D.], zijnde een vriend van verdachte. Verdachte heeft te goeder trouw gehandeld.
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Verdachte heeft voor de prijs van € 150,00 een pup gekocht van een persoon, genaamd [D.]. De verkoop en de levering van de pup hebben plaatsgevonden in de kelder van de woning gelegen aan de [adres verdachte], waar verdachte woonde.
Verdachte was op de hoogte, zo verklaart hij ook ter terechtzitting, dat de groep waartoe [D.] behoorde zich bezig hield met duistere zaken. Het had, zeker gelet op deze omstandigheden, op de weg van verdachte gelegen om meer onderzoek te doen naar de herkomst van de pup. Verdachte heeft verklaard dat de pup afkomstig was van een nest van de moeder van [D.], doch hij heeft zelf geen contact met haar gehad.
Ook de koopprijs is in relatie tot de waarde van een pup, labrador retriever, afwijkend.
Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en geconcludeerd dat om die reden geen straf dient te worden opgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waarin verdachte verkeert, zodat de gevorderde straf te hoog is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld en na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 4] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] rechtstreeks schade is toegebracht door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit. Nu de door de benadeelde partij gevorderde schade door de verzekering zal worden vergoed, is onduidelijk welke schade benadeelde daadwerkelijk zal lijden. De benadeelde partij zal daarom in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de door de benadeelde partij [naam benadeelde 4] aan haar vordering ten grondslag gelegde schade niet komen vast te staan, zodat deze vordering dient te worden afgewezen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van EEN MAAND;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf NIET zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, voor de duur van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht,vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 4];
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 4] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en
mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 14 november 2007.