ECLI:NL:RBMAA:2007:BC1330

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122319 / FA RK 07-1125
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met internationale aspecten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding tussen partijen die met hun kinderen in België woonden, heeft de vrouw in België om dringende voorlopige maatregelen verzocht. Dit leidde tot vonnissen van het Vredegerecht Maasmechelen, waarin het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw werd bepaald. Na de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar Nederland, startte zij een echtscheidingsprocedure en vroeg de rechtbank Maastricht om voorlopige voorzieningen. Op 6 augustus 2007 werd de beschikking gegeven waarbij de kinderen aan de vrouw werden toevertrouwd en de omgang tussen de man en de kinderen werd geschorst. De man verzocht echter om wijziging van deze voorlopige voorzieningen, stellende dat de juridische woonplaats van de kinderen in België was en de Nederlandse rechter daarom niet bevoegd was.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere beschikking was gebaseerd op onvolledige gegevens, aangezien de man niet had ingestemd met de verhuizing van de kinderen naar Nederland. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere beschikking niet in stand kon blijven. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om beslissingen te nemen over de ouderlijke verantwoordelijkheid en de reeds getroffen voorlopige voorzieningen werden opgeheven. De rechtbank benadrukte dat de man, ondanks zijn eerdere afwezigheid, recht had op een herziening van de voorlopige voorzieningen op basis van artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de eerdere beslissing was genomen op basis van onjuiste of onvolledige informatie.

De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op 10 december 2007 door rechter L.M.I.A. Bregonje, die tevens kinderrechter was. Tegen deze beschikking stond voor partijen geen hogere voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Zaaknummer: 122319 / FA RK 07-1125
Voorlopige voorzieningen in de zaak tussen
verzoeker [naam verzoeker]
wonende te [woonplaats]
procureur mr. E.J.A. Roeleven
en
wederpartij [naam wederpartij]
wonende te [woonplaats]
procureur mr. P.J.M. Thewessen
Gezien het op 24 augustus 2007 ingekomen verzoekschrift van de man;
Gelet op het verhandelde ter zitting met gesloten deuren op 2 november 2007, waarvan af¬zon¬derlijk proces-verbaal is opgemaakt;
Gezien het faxbericht van de procureur van de man van 28 november 2007 en het bericht van de procureur van de vrouw van 3 december 2007;
1. Beoordeling
Voorheen woonden beide partijen met de kinderen in België. De vrouw heeft in België in het kader van de scheiding van partijen per verzoekschrift, ingekomen op 18 december 2006, om dringende voorlopige maatregelen verzocht, hetgeen heeft geleid tot de vonnissen van het Vredegerecht Maasmechelen van 23 januari 2007 en 13 februari 2007 waarbij onder meer het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw in België is bepaald. Vervolgens heeft de vrouw wijziging in de verblijfplaats van de kinderen gebracht, en is zij met de kinderen in Nederland gaan wonen. De vrouw heeft vervolgens in Nederland op 6 juni 2007 een echtscheidingsprocedure gestart, en de rechtbank Maastricht op 12 juli 2007 verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Dit heeft geleid tot de op 6 augustus 2007 tussen partijen onder nummer 121267 / FA RK 07-907 gegeven beschikking, waarbij de kinderen aan de vrouw zijn toevertrouwd, en de omgang tussen de man en de kinderen is geschorst. Op 14 november 2007 heeft de rechtbank Maastricht bij beschikking in een zaak tussen de Directie Justitieel Jeugdbeleid Centrale Autoriteit en partijen als belanghebbenden gegeven de terugkeer van de kinderen naar België gelast.
De man stelt dat omdat de vrouw zonder zijn toestemming wijziging heeft gebracht in het verblijfsland van de kinderen, de juridische woonplaats van de kinderen immer in België is gebleven. Daarmee is volgens de man de Nederlandse rechter gelet op het bepaalde in de verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II-bis) niet bevoegd om uitspraken te doen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Om die reden heeft de man verzocht om voornoemde beschikking voorlopige voorzieningen te wijzigen, en primair de daarbij genomen beslissingen in te trekken.
De vrouw heeft primair gesteld dat de man in zijn verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen niet ontvangen kan worden, daar de man in de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure niet is verschenen terwijl later is gebleken dat hij de oproep niet heeft afgehaald. Met het thans aanvoeren van inhoudelijke argumenten, zonder dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, is er volgens de vrouw sprake van een verkapt hoger beroep, welke mogelijkheid bij voorlopige voorzieningen uitdrukkelijk is uitgesloten.
De man heeft aangevoerd dat hij de oproep of enig afhaalbericht voor de vorige procedure nimmer heeft ontvangen, zodat zijn afwezigheid bij de vorige procedure hem niet kan worden tegengeworpen.
Wat hier ook van zij, ook indien een eerder niet verschijnen toe te rekenen zou zijn aan eigen gedragingen van de man, maakt dit nog niet dat de man zijn mogelijk eerder niet verzuim niet zou kunnen herstellen door op grond van artikel 824 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijziging te vragen van de gegeven voorlopige voorzieningen, bijvoorbeeld omdat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens en de beschikking om die reden niet in stand zou kunnen blijven. De man kan daarmee in zijn verzoek worden ontvangen.
Verder heeft de vrouw gesteld dat omdat de kinderen hun woonplaats in Nederland hadden ten tijde van de indiening van het verzoek, de Nederlandse rechter bevoegd is om beslissingen ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen. De man heeft dit betwist, en gesteld dat deze verhuizing niet tot een bevoegdheid kan leiden, nu deze zonder zijn medeweten en instemming heeft plaatsgevonden. Voor zover de vrouw daarmee bedoelt te zeggen dat de door haar buiten de man om geëntameerde verhuizing van België naar Nederland, en de inschrijving in het GBA in Nederland rechtsmacht creëert, is die stelling niet juist, nu niet kan worden gesteld dat deze ongeoorloofde overbrenging leidt tot vestiging van een gewone verblijfplaats. Nu de man niet in het verblijf van de kinderen in Nederland heeft berust, en een verzoek tot terugkeer is ingediend, is op grond van artikel 10 Brussel II-bis is daarmee de Belgische rechter bevoegd gebleven.
Ook heeft de vrouw aangevoerd dat zij genoodzaakt was om naar Nederland te gaan, omdat zij daar kon verblijven in de woning van haar vader. De vrouw was bevreesd voor de man, en de woning van de vader van de vrouw was voorzien van beveiliging. Omdat er maar een zeer geringe afstand tussen de voormalige woning in België en de woning van de vader was (3 kilometer), en de kinderen in staat zijn gebleven om in België naar hun oude school te gaan, meent de vrouw dat zij in het belang van de kinderen heeft gehandeld door ook zonder toestemming van de man te verhuizen naar Nederland. De man heeft betwist dat er sprake was van enige reden voor de vrouw om voor hem bevreesd te zijn, en daarmee om naar de beveiligde woning van de vader van de vrouw te verhuizen. Wat er ook zij van de achterliggende reden van de vrouw, dat deze kwestie dermate spoedeisend was dat deze niet aan de ten gronde bevoegde Belgische rechter kon worden voorgelegd is niet gebleken, reden waarom de Nederlandse rechter ook niet op grond van artikel 20 Brussel II-bis bevoegd geacht kan worden.
Ook het bepaalde in artikel 12 lid 1 Brussel II-bis kan niet leiden tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Weliswaar kan gelet op de Nederlandse nationaliteit van partijen worden vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de echtscheiding te oordelen, maar van een situatie waarin ook de bevoegdheid om ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid te beslissen bij het indienen van het verzoek uitdrukkelijk is aanvaard is hier geen sprake.
Hiermee dient de conclusie te zijn dat bij de beschikking van deze rechtbank van 6 augustus 2007 is uitgegaan van onvolledige gegevens, nu destijds niet aan de orde is gekomen dat de man niet heeft ingestemd met de verhuizing van de kinderen naar Nederland. Er is om die reden sprake van zozeer onvolledige gegevens dat de beschikking, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, niet in stand kan blijven. De reeds getroffen voorlopige voorzieningen dienen te vervallen, en de rechtbank dient zich alsnog onbevoegd te verklaren.
Hoewel de man heeft verzocht om op grond van artikel 19 Brussel II-bis partijen te verwijzen naar de Belgische rechter, zal de rechtbank hiertoe niet over gaan nu niet is gebleken dat in België sprake is van een eerder aanhangig gemaakte gelijksoortige procedure die thans nog aanhangig is. In deze procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen kan geen oordeel worden geveld over de bevoegdheid in de bodemprocedure strekkende tot echtscheiding.
2. Beslissing
De rechtbank:
Wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 6 augustus 2007, tussen partijen onder nummer 121267 / FA RK 07-907 gegeven, en:
Bepaalt dat de bij genoemde gegeven beschikking getroffen voorzieningen vanaf heden vervallen;
Verklaart zich onbevoegd ter zake de toevertrouwing van en de omgang met de kinderen een beslissing te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat voor partijen geen hogere voorziening open.