ECLI:NL:RBMAA:2007:BC0945

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 1315 VEROR
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 27 december 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling, ingediend door de Nederlandse Klokkenluiders Partij (NKP) tegen het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het verzoek volgde op een eerder besluit van 27 juli 2007, waarbij het bezwaarschrift van de verzoekster niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een connexiteit bestaat tussen het ingetrokken beroep en het verzoek om proceskostenveroordeling, wat betekent dat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek pas kan plaatsvinden als aan alle ontvankelijkheidsvereisten van het inleidende beroep is voldaan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het griffierecht voor het inleidende beroep niet tijdig is voldaan. De indiener van het beroepschrift is herhaaldelijk geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, wat heeft geleid tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en is niet toegekomen aan een verdere beoordeling van het verzoek.

De uitspraak is gedaan door rechter R.M.M. Kleijkers, met J.W.J.M. van Rijt als griffier. Tegen deze uitspraak staat het rechtsmiddel van verzet open, met een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 1315 VEROR
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken op het verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
Nederlandse Klokkenluiders Partij (NKP),
(statutaire naam LPF Leeuwarden),
gevestigd te Leeuwarden, verzoekster,
tegen
het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem, verweerder.
Datum bestreden besluit: 27 juli 2007
Kenmerk: 2007-41149
1. Overwegingen
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 juli 2007 heeft verweerder een namens verzoekster ingediend bezwaarschrift van 15 mei 2007 tegen een door verweerder genomen besluit van 23 april 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens verzoekster, door mr. W.M. Heuveling, werkzaam bij Lawadviser te Leeuwarden, bij brief van 17 augustus 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Maastricht.
Bij brief van 17 augustus 2007 heeft deze rechtbank het beroepschrift doorgezonden naar de, op grond van het artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegde rechtbank Haarlem.
Laatstgenoemde rechtbank heeft het dossier - op verzoek van de gemachtigde van verzoekster - op grond van artikel 8:13 van de Awb op 19 september 2007 teruggezonden naar de rechtbank Maastricht.
Bij brief van 7 november 2007 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat gebleken is dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
Verweerder heeft de rechtbank daarbij een nieuwe beslissing doen toekomen met het verzoek die beslissing in de onderhavige procedure te betrekken.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoekster bij brief van 9 december 2006 aan de rechtbank meegedeeld, dat verweerder met dit besluit gedeeltelijk aan de bezwaren van verzoekster is tegemoetgekomen en dat het beroep op grond daarvan wordt ingetrokken.
Tevens is daarbij verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:73a, tweede lid, van de Awb heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Verweerder heeft hiervan gebruik gemaakt.
Ingevolge artikel 8:75a van de Awb kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. De rechtbank dient daarbij het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht in acht te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat de (processuele) connexiteit tussen het (inleidende, inmiddels ingetrokken) beroep en het onderhavige verzoek met zich brengt dat aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek eerst kan worden toegekomen indien met betrekking tot het inleidende beroep aan alle ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.
Er is met (de gemachtigde van) verzoekster uitvoerig gecorrespondeerd over de verschuldigdheid van griffierecht. Bij aangetekende brief van 25 september 2007 heeft de rechtbank medegedeeld dat voor de onderhavige procedure griffierecht is verschuldigd en dat dit griffierecht binnen de door de rechtbank gestelde termijn moet zijn voldaan.
Bij brief van 28 september 2007 heeft de griffier van deze rechtbank aan de indiener van het beroepschrift medegedeeld, dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. In deze brief is voorts vermeld dat indien het verschuldigde bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven op de vermelde bankrekening, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Uit de administratie van de rechtbank is gebleken, dat voormelde termijn is verstreken zonder dat het verschuldigde griffierecht is voldaan. Daarom is de indiener van het beroepschrift bij aangetekende brief van 30 oktober 2007 een aanmaning verstuurd met de mededeling, dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien het verschuldigde bedrag binnen 28 dagen na verzending van de aanmaning niet is bijgeschreven op meergenoemde bankrekening.
De griffier heeft vastgesteld dat binnen de in de aanmaning gestelde termijn van 28 dagen het griffierecht niet is ontvangen.
Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Awb wordt het beroep, indien het verschuldigde bedrag niet binnen vier weken na de dag van verzending van de desbetreffende mededeling van de griffier is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie is gestort, niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat de indiener in verzuim is geweest.
In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken dat er feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan redelijkerwijs moet worden geoordeeld, dat het griffierecht verschoonbaar niet binnen de aangegeven (wettelijke) termijn is voldaan.
Gelet op de hiervoor vermelde bepalingen van de Awb, acht de rechtbank voortzetting van het onderzoek niet nodig, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is nu het voor het inleidende beroep verschuldigde griffierecht niet is voldaan. De rechtbank sluit daarom het onderzoek en komt derhalve niet toe aan een verdere beoordeling van het verzoek.
Op grond van de artikelen 8:54, 8:73a, 8:75 en 8:75a van de Awb wordt als volgt beslist.
2. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van J.W.J.M. van Rijt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2007.
w.g. J. van Rijt w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 27 december 2007
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank.
De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij de indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.