RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700578-07
Datum uitspraak: 19 december 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Breda – Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 augustus 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een caravan, merk Gruau Espace, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandbare vloeistof in genoemde caravan gegoten en/of gespoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof en/of die caravan met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die brandbare vloeistof en/of die caravan, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die caravan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die caravan en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de aangrenzende woning(en), gelegen aan de Goselingenstraat, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 augustus 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een caravan, merk Gruau Espace, immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een brandbare vloeistof in genoemde caravan gespoten en die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die caravan gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die caravan en de zich daarin bevindende goederen en de aangrenzende woningen, gelegen aan de Goselingenstraat, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woningen bevindende personen, te duchten was.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewezenverklaarde als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de tegelijkertijd terechtstaande verdachte [naam medeverdachte] de caravan van [naam slachtoffer] in brand hebben gestoken. Op grond van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken, is vast komen te staan dat verdachte en [naam medeverdachte] het plan hebben opgevat, althans dat beiden met het plan hebben ingestemd, om de caravan van [naam slachtoffer] in brand te steken. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij samen met voornoemde [naam medeverdachte] de tuin van [naam slachtoffer] is ingelopen om diens caravan in brand te steken. Hoewel op grond van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken, niet duidelijk is wie van hen de feitelijke handelingen die tot de brand hebben geleid, heeft gepleegd, kan verdachte de brandstichting als medepleger worden toegerekend, aangezien, naast hetgeen hierboven is overwogen omtrent het plan tot brandstichting, uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij aanwezig was bij de brandstichting en zich daarvan niet heeft gedistantieerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft geconcludeerd dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van de gevorderde straf heeft de raadsman gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. De raadsman heeft naar voren gebracht zich te kunnen vinden in het advies van de reclassering, zoals opgenomen in het voorlichtingsrapport en inhoudende - kort weergegeven - een zo hoog mogelijke voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader op 28 augustus 2007 hebben gemeend het recht in eigen hand te moeten nemen door brand te stichten in de caravan van [naam slachtoffer], aangezien laatstgenoemde eerder die dag in hun ogen onterecht door de rechtbank was vrijgesproken van het plegen van een aantal zedendelicten;
- de omstandigheid dat de onderhavige brandstichting grote gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt;
- de omstandigheid dat in de aangrenzende woning kennelijk een ouder echtpaar woonachtig was, waarvan de man slecht ter been is.
De rechtbank acht het passend een gevangenisstraf, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, voor de hierna te noemen duur op te leggen.
Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank bij het vaststellen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met het feit dat verdachte niet eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
In de omstandigheid dat zulks in de voorlichtingsrapportage van de reclassering wordt geadviseerd en gegeven de bereidverklaring ter terechtzitting van verdachte daar aan mee te zullen werken, zal tevens verplicht reclasseringscontact worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf, ook indien dat inhoudt dat verdachte zal moeten verblijven in een setting van begeleid wonen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres slachtoffer], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de post “Tourcaravan Gruau Espace” overweegt de rechtbank dat zij onbekend is met de staat waarin de caravan op de dag van de brand verkeerde. Derhalve is de waarde van de caravan voor de rechtbank niet eenvoudig te bepalen.
Ook ten aanzien van de post “inhoud caravan” is het voor de rechtbank niet eenvoudig de waarde te bepalen, aangezien het onduidelijk is welke spullen zich in de caravan bevonden en wat de staat van de diverse spullen was.
Tenslotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de post “immateriële schade” dat het niet eenvoudig te bepalen is welk deel van de gestelde schade in direct causaal verband staat met de bewezenverklaarde feiten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHTTIEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot negen maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht aan de Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook indien dat inhoudt dat hij moet verblijven in de setting van begeleid wonen bij een stichting of instelling die deze faciliteit biedt, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. M. Senden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 19 december 2007.