RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 10 december 2007
Zaaknummer : 124344 / KG ZA 07-434
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
[Naam B.V.].,
gevestigd te [plaats],
eiseres,
procureur mr. P.W.M. Broekmans,
[Naam B.V.],
gevestigd te [plaats],
procureur mr. J.H. Welling.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, [Naam eiseres], heeft gedaagde, [Naam gedaagde] , gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 26 november 2007, heeft zij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
[Gedaagde] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1. [Eiseres] stelt als volgt:
2.1.1. Op 9 februari 2007 is onder [Eiseres] strafrechtelijk beslag gelegd op een 99-tal pakketten parketvloer (hierna: het parket).
2.1.2. Ondanks het feit dat [Eiseres] ter plaatse in staat was middels facturen en betalingsbewijzen aan te tonen dat zij het parket op legale wijze had verworven heeft de Officier van Justitie van het Parket Maastricht (hierna: de OvJ) besloten dat de beslaglegging diende te worden doorgezet en dat het parket diende te worden afgevoerd. Op last van de OvJ is het parket daarna, kennelijk op uitdrukkelijk verzoek van [Gedaagde], in bewaring gesteld bij [Gedaagde] als gerechtelijk bewaarder.
2.1.3. Bij brief van 19 september 2007 heeft de OvJ het beslag op het parket opgeheven. Bij brief van 9 oktober 2007 heeft de OvJ gelast dat het parket aan [Eiseres] dient te worden terug gegeven.
2.1.4. [Gedaagde] weigert het parket aan [Eiseres] terug te geven.
2.1.5. [Eiseres] stelt spoedeisend belang te hebben bij haar vordering in kort geding nu zij het parket reeds meer dan 8 maanden moet missen en daardoor omzet mist die zij in haar bedrijfsvoering zeer goed kan gebruiken.
2.1.6. [Eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis ten bedrijve van [Eiseres], gelegen te [adres] terug te bezorgen alle, dat wil zeggen 99, pakketten parketvloer van het merk [Gedaagde] B.V. die zij op 2 februari 2007 vanuit het bedrijfsperceel van [Eiseres] heeft weggevoerd, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat [Gedaagde] in gebreke mocht blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, alsmede [Gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2. De vordering wordt door [Gedaagde] gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar de ter zitting voorgedragen en aan het dossier toegevoegde pleitnota. Voor zover van belang zal bij de beoordeling op dit verweer worden ingegaan.
3.1. De spoedeisendheid volgt uit de aard der zaak en wordt overigens door [Gedaagde] niet bestreden.
3.2. [Eiseres] legt aan haar vordering geen bepalingen uit het civiele goederenrecht ten grondslag. Zij verwijt [Gedaagde] uitsluitend dat zij geen gevolg geeft aan de last van de OvJ tot teruggave van het parket, terwijl zij daartoe op grond van het bepaalde in artikel 119 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verplicht is. Door aldus te handelen pleegt [Gedaagde] jegens haar een onrechtmatige daad, waardoor zij schade lijdt door gederfde omzet, aldus [Eiseres].
3.3. [Gedaagde] voert een hoofdzakelijk goederenrechtelijk verweer, stellende dat zij eigenaar is van het parket en dus, door het parket niet terug te geven aan [Eiseres] niet onrechtmatig handelt. [Gedaagde] voert aan dat het parket exclusief aan haar is geleverd door [een andere B.V.] B.V. en legt ten bewijze van deze stelling leveringslijsten over waarop het parket voorkomt met serienummers die, naar zij stelt, overeenkomen met de nummers van het parket waarop beslag is gelegd en dat in het kader van dit beslag aan [Gedaagde] in bewaring is gegeven. Volgens [Gedaagde] heeft [Eiseres] op geen enkele wijze aangetoond dat het parket van haar is. [Gedaagde] stelt dat het parket haar ontstolen c.q. bij haar verduisterd is.
In verband met [Eiseres]’ beroep op de beslagbepalingen in Sv voert [Gedaagde] aan dat artikel 116 lid 6 Sv expliciet bepaalt dat de in dat artikel bedoelde beslissingen ieders recht ten aanzien van het voorwerp onverlet laten en dat lid 2 onder a van hetzelfde artikel bepaalt dat het openbaar ministerie het voorwerp kan doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
3.4 Vast staat dat de OvJ (uiteindelijk) heeft gelast dat het parket dient te worden teruggegeven aan [Eiseres]. Die beslissing is conform het bepaalde in Sv. Uit het bepaalde in artikel 116 lid 1 Sv volgt immers dat een in beslag genomen voorwerp na de opheffing van het beslag in beginsel wordt teruggegeven aan degene bij wie het is in beslag genomen. Dat is in dit geval [Eiseres].
3.5 Aan [Gedaagde] kan worden toegegeven dat lid 2 onder a van artikel 116 Sv het mogelijk maakt dat het voorwerp wordt teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Aan de voorwaarde waaronder dat mogelijk is, namelijk een afstandsverklaring door [Eiseres], is in casu echter niet voldaan.
3.6 Uit de omstandigheid dat de OvJ op het moment van de beslaglegging - kennelijk - gebruik heeft gemaakt van de in artikel 116 lid 4 Sv geboden mogelijkheid om het parket in bewaring te geven aan [Gedaagde], zou kunnen worden afgeleid dat de OvJ - op zijn minst: op dat moment - van oordeel is geweest dat [Gedaagde] diende te worden beschouwd als degene die redelijkerwijs als rechthebbende kon worden beschouwd en aan wie het parket door [Eiseres] door middel van een strafbaar feit was onttrokken. Gelet op de last tot teruggave aan [Eiseres] is de OvJ - kennelijk - op dit oordeel teruggekomen. In elk geval heeft de OvJ op dat moment geen reden gezien om de weg van artikel 116 lid 3 Sv te volgen, te weten: het schriftelijk kennis geven aan [Eiseres] van haar voornemen om - zonder afstandsverklaring van zijn kant - het parket terug te doen geven aan [Gedaagde].
3.7 Ook verder is niet gebleken dat, na het leggen van het beslag (al dan niet door de strafrechter), enige beslissing in strafrechtelijk of strafvorderlijk verband is genomen, die rechtvaardigt dat het parket niet wordt teruggeven aan [Eiseres].
3.8 Uit een en ander volgt dat de eerdergenoemde hoofdregel - teruggave van het parket aan [Eiseres] als beslagene - onverminderd van toepassing is.
3.9 [Gedaagde], die als door de OvJ aangewezen bewaarder niet heeft betwist op de hoogte te zijn van de last tot teruggave aan [Eiseres], dient aan die last - in uitgangspunt - zonder meer gevolg te geven. Vast staat dat [Gedaagde] zulks niet heeft gedaan. Aldus handelt [Gedaagde] in strijd met een op haar rustende wettelijke plicht en is de onrechtmatigheid van haar handelen in beginsel gegeven. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat het bepaalde in artikel 119 lid 1 Sv strekt tot bescherming van de belangen van de beslagene, zodat [Eiseres] in casu ter bescherming van haar belangen een beroep kan doen op deze bepaling.
3.10 [Gedaagde]’s verweer, voor zover inhoudende een beroep op haar (gepretendeerde) eigendomsrecht, wordt door de voorzieningenrechter vervolgens opgevat als een beroep op een rechtvaardigingsgrond, in die zin dat [Gedaagde] betoogt dat zij - in het licht van dat (gepretendeerde) eigendomsrecht - niet gehouden zou zijn om gevolg te geven aan de last van de OvJ, dat althans het niet-gevolg geven aan deze last jegens [Eiseres] geen onrechtmatige daad oplevert. [Gedaagde] beroept zich in dit verband mede op artikel 116 lid 6 Sv, dat bepaalt dat de in dat artikel bedoelde beslissingen ieders recht ten aanzien van het voorwerp onverlet laten.
3.11 De voorzieningenrechter begrijpt dat [Gedaagde] aldus wil betogen dat zij - in elk geval in haar verhouding tot [Eiseres] - niet gehouden is om aan de last van de OvJ te voldoen als zij - opnieuw: in haar verhouding tot [Eiseres] - het ‘betere’ recht, namelijk het eigendomsrecht, op het parket heeft.
3.12 Dit betoog kan [Gedaagde] niet baten, alleen al omdat zij in de onderhavige procedure het bestaan van haar eigendomsrecht op het parket onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. [Gedaagde] heeft in dit verband hoofdzakelijk verwezen naar serienummers opgenomen op c.q. te zien op enkele lijsten en foto’s. De herkomst van deze lijsten en foto’s is, mede gelet op het gestelde door [Eiseres], echter niet voldoende komen vast te staan, zodat daaraan geen doorslaggevend belang kan worden gehecht. [Gedaagde] heeft er daarnaast op gewezen dat [Eiseres] haar beroep op de legale verkrijging van het parket onvoldoende heeft onderbouwd. [Gedaagde] ziet aldus echter over het hoofd dat het in de onderhavige procedure niet aan [Eiseres] is om haar eigendomsrecht aannemelijk te maken, maar aan [Gedaagde] om (mede tegen de achtergrond van het wettelijke vermoeden ex artikel 3:119 BW) haar beroep op de eerder genoemde rechtvaardigingsgrond voldoende te onderbouwen.
3.14 Dit alles leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [Gedaagde]s beroep op haar (gepretendeerde) eigendomsrecht geen doel treft en dat [Eiseres]’ vordering, strekkende tot teruggave van het parket en daarmee tot beëindiging van een onrechtmatige toestand, dient te worden toegewezen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 10.000,-.
veroordeelt [Gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis ten bedrijve van [Eiseres], gelegen te [adres] terug te bezorgen alle, dat wil zeggen 99, pakketten parketvloer van het merk [Gedaagde] B.V. die zij op 2 februari 2007 vanuit het bedrijfsperceel van [Eiseres] heeft weggevoerd, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [Gedaagde] in gebreke mocht blijven aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van [Eiseres] begroot op € 70,85 aan kosten exploot, € 251,- aan vast recht en € 816,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdP