ECLI:NL:RBMAA:2007:BC0107

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 2359 WET
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering monumentenvergunning voor verbouwing van rijksmonument Stokstraat 35-37 te Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 11 september 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een monumentenvergunning voor de verbouwing van het rijksmonument aan de Stokstraat 35-37 te Maastricht. De eiseres, Stella Maastricht BV, had een vergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk vernieuwen van de verdiepingen en het toevoegen van een terras aan het pand. De gemeente Maastricht, als verweerder, had op 3 oktober 2006 besloten de vergunning te weigeren, na negatieve adviezen van de Welstands-/Monumentencommissie (WMC) en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ). De rechtbank diende te beoordelen of dit besluit de rechterlijke toets kon doorstaan.

De rechtbank constateerde dat de WMC en RDMZ zich op het standpunt stelden dat de voorgestelde wijzigingen de monumentale waarde van het pand onherstelbaar zouden aantasten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen geslaagd beroep kon doen op het vertrouwensbeginsel, omdat de gemeente geen ondubbelzinnige toezeggingen had gedaan die gerechtvaardigd vertrouwen konden wekken. De rechtbank vond ook dat de verweerder voldoende had onderbouwd dat de door eiseres aangevoerde vergelijkingsgevallen niet op dezelfde wijze van toepassing waren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de weigering van de monumentenvergunning in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van de gemeente om de vergunning te weigeren werd bevestigd. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij de beoordeling van aanvragen voor monumentenvergunningen, met name in het kader van monumentenzorg en de bescherming van cultureel erfgoed.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06 / 2359 WET
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
Stella Maastricht BV,
statutair gezeteld te Maastricht, eiseres,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht (Domein Stadsontwikkeling, Economie en Beheer, Afdeling Bouwtoezicht),
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 oktober 2006
Kenmerk: SOG 05-0056 H
Behandeling ter zitting: 4 juli 2007
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 3 oktober 2006 – bekendgemaakt bij brief van 4 oktober 2006 en verzonden diezelfde datum – heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen zijn besluit van 10 februari 2006, waarbij geweigerd is een monumentenvergunning te verlenen voor het wijzigen van de verdiepingen van het pand Stokstraat 35-37 te Maastricht, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres tijdig beroep ingesteld bij deze rechtbank. De gronden van beroep zijn bij brief van 15 december 2006 nader aangevuld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Bij brief van 19 juni 2007 zijn van de zijde van eiseres nog nadere stukken overgelegd.
De tijdens de loop van het geding aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 4 juli 2007, alwaar eiseres is vertegenwoordigd door de heer A.M.A. Kerckhoffs, bijgestaan door haar gemachtigde mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigden mevr. mr. D.A. Nymeijer en de heer ing. A.H.M. Houben, ambtenaren der gemeente.
2. Overwegingen
Het kantoorpand, tevens rijksmonument, Stokstraat 35-37 te Maastricht was eigendom van de gemeente Maastricht en stond geruime tijd leeg. De raad van de gemeente Maastricht heeft op 25 mei 2004 besloten om de begane grond en de halfverdiepte kelder van voornoemd pand te verbouwen tot winkelruimte en te verhuren. Daarnaast is van de zijde van eiseres belangstelling getoond om het gehele pand in 2 fasen te kopen en op de verdiepingen een woonfunctie te realiseren.
Teneinde haar plan om de verdiepingen van het pand Stokstraat 35-37 te verbouwen tot woning te verwezenlijken, is op 9 november 2004 namens eiseres een principeplan aan de Welstands-/Monumentencommissie (verder te noemen: WMC) voorgelegd.
Nadat een commissielid van de WMC zich ter plaatse op de hoogte heeft gesteld van de bouwhistorische waarden van het gebouw, is op 7 december 2005 het plan in aanwezigheid van de heer Kerckhoffs, voornoemd, behandeld in de vergadering van de WMC. In het advies van de WMC van 15 december 2005 is aangegeven dat het plan op een aantal punten in strijd wordt bevonden met de redelijke eisen van welstand c.q. monumentenzorg, omdat de aanpassingen de monumentale waarde van het pand onherstelbaar aantasten.
Naar aanleiding van dit advies zijn de bouwtekeningen aangepast. Op 25 januari 2005 is het plan opnieuw besproken tijdens een vergadering van de WMC, waarbij de heer Kerckhoffs wederom aanwezig was. De WMC heeft in haar advies van 3 februari 2005 aangegeven dat het plan weliswaar een verbetering is ten opzichte van het vorige, maar dat bij de voorgestelde wijzigingen nog onvoldoende rekening is gehouden met de hoge monumentale kwaliteiten van het pand.
Bij brief van 4 februari 2005 heeft het Hoofd Afdeling Grondzaken van verweerders gemeente aan eiseres een aantal afspraken bevestigd met betrekking tot de verkoop van het pand Stokstraat 35-37 te Maastricht. In deze brief is tevens de zin opgenomen: “U zult zo spoedig mogelijk bouwvergunning verkrijgen voor het plan van Arets Architecten d.d. 11.01.’05.”.
Eiseres heeft voorts verweerders gemeente verzocht alvast te mogen beginnen met de sloopwerkzaamheden op de bovenverdiepingen van het pand, omdat de uitvoering daarvan diende te geschieden voordat de winkel op de benedenverdieping zijn deuren opende. Van de zijde van verweerders gemeente was de bereidheid aanwezig aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden medewerking te verlenen. Een en ander is door het mede ondertekenen van gemeentezijde van een door eiseres opgesteld schrijven van 17 februari 2005 bevestigd.
Bij aanvraag van 3 juni 2005 is door Stella Beheer BV, enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres, vergunning ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet aangevraagd voor het gedeeltelijk vernieuwen van de verdiepingen van en het toevoegen van een terras aan het rijksmonument gelegen aan de Stokstraat 35-37 te Maastricht.
In navolging van het bepaalde in artikel 16 van de Monumentenwet 1988 is een afschrift van de aanvraag van eiseres bij brief van 21 juni 2005 aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: RDMZ) gestuurd met het verzoek hierover te adviseren.
Op 28 juni 2005 is deze formele aanvraag voor een monumentenvergunning met aangepaste tekeningen aan de WMC voorgelegd, waarbij de architect het plan heeft toegelicht. In haar advies van 1 juli 2005 heeft de WMC aan verweerder geadviseerd niet akkoord te gaan met het voorstel voor het dichtzetten van drie ramen en het verplaatsen van een raam in de rechter zijgevel. Eventuele wensen voor aanpassingen aan het trappenhuis dienen naar de mening van de WMC inpandig te worden opgelost.
Ondertussen heeft op 14 juli 2005 de verkoop van het pand Stokstraat 35-37 te Maastricht plaatsgevonden van verweerders gemeente aan eiseres.
Vervolgens is een aangepast plan opnieuw in de vergadering van de WMC van 9 augustus 2005 bekeken. De heer Kerckhoffs heeft tijdens deze vergadering een toelichting gegeven op het plan. In het advies van de WMC van 24 augustus 2005 heeft de WMC zich wederom op het standpunt gesteld dat het dichtzetten en verplaatsen van de ramen in de zijgevel niet mag en dat hiervoor een inpandige oplossing moet worden gevonden. Met betrekking tot de te plaatsen lift heeft de WMC nogmaals opgemerkt dat deze plaatsing slechts gerechtvaardigd is indien geen monumentale c.q. bouwhistorische waardevolle onderdelen hoeven te worden aangepast c.q. te worden gewijzigd.
Voorts heeft de WMC gewezen op de onduidelijkheid ten aanzien van de geplaatste muurankers. Tot slot heeft de WMC in haar advies aangegeven het te betreuren dat zonder toestemming en vergunning de kinderbinten en een groot deel van de moerbalk zijn verwijderd, waardoor een vide is gerealiseerd die door haar is afgewezen.
Naar aanleiding van een bezoek van twee commissieleden van de WMC aan het pand in geding op 15 november 2005 heeft de architect andermaal een aangepast bouwplan ingediend. In de vergadering van de WMC van 29 november 2005 is dit aangepast bouwplan behandeld. In het advies van 2 januari 2006 heeft de WMC aangegeven niet akkoord te gaan met het bekleden met gipsplaten van het spant op de zolderverdieping. Ten aanzien van het dichtzetten van de ramen in de zijgevel blijft de WMC van mening dat de uitstraling van de historische zijgevel onaanvaardbaar wordt verstoord. Verder geeft het alsnog inbrengen van een moerbalk zonder kinderbinten ten behoeve van de vide onvoldoende reminiscentie van het oude vloerveld. De verwijdering van de muurankers in de voor- en achtergevel heeft de WMC onaanvaardbaar geacht, terwijl de reeds aangebrachte muurankers een misleidend beeld geven van de draagstructuur. Voorts is de WMC met betrekking tot het balkon van mening dat de daarvoor vereiste constructieve voorzieningen leiden tot een aantasting van het monument. Tot slot heeft de WMC nog opgemerkt dat ter plaatse van de nieuwe doorgangen en dwarswanden minimale penanten zijn gerealiseerd, aansluitend aan de voor- en achtergevel, in tegenstelling tot hetgeen op de tekening staat. Hierdoor is de historische structuur onvoldoende herkenbaar.
Kortom: het bouwplan wordt op de hiervoor genoemde onderdelen in strijd bevonden met redelijke eisen van welstand c.q. monumentenzorg.
In de tussentijd heeft de RDMZ op 19 juli 2005 haar advies uitgebracht aan verweerder. De RDMZ heeft de interne verbouwing goedgekeurd. Voor wat betreft de zijgevel wordt alleen het dichtzetten van een raam op de verdieping ter plaatse van de nieuwe lift acceptabel geacht; de overige wijzigingen van de ramen in de zijgevel wordt door de RDMZ niet noodzakelijk geacht.
Naar aanleiding van dit advies heeft verweerder de RDMZ verzocht om aanvullend te adviseren voor zover het betreft de inmiddels gerealiseerde vide en het voornemen van eiseres aan de achterzijde een balkon te realiseren. Bij e-mailbericht van 3 augustus 2005 heeft de RDMZ aangegeven dat er vanuit een oogpunt van monumentenzorg bezwaar bestaat tegen de vide op de eerste verdieping, omdat het verwijderen van een deel van de tweede verdiepingsvloer afbreuk doet aan de monumentenwaarde van de historische ruimten. Ten aanzien van het als “terras” betitelde balkon aan de achterzijde heeft de RDMZ zich op het standpunt gesteld dit te zien als een ongewenste ontwikkeling, maar, gezien de functionele behoefte aan de buitenzijde, beoordeelt de RDMZ met enige reserve het balkon niet negatief.
Bij brief van 15 september 2005 heeft de heer Kerckhoffs voornoemd namens eiseres aan verweerder medegedeeld contact te hebben gehad met de RDMZ. Uit dit contact is naar voren gekomen, aldus de heer Kerckhoffs, dat de RDMZ het dichtzetten en verplaatsen van het linkerraam op de tweede verdieping ter hoogte van de lift acceptabel vindt en positief beoordeelt, aangezien dit om functionele redenen nodig zou zijn.
Vervolgens heeft verweerder de brief van 15 september 2005 teruggekoppeld aan de RDMZ, teneinde hierop te reageren. De RDMZ heeft per e-mailbericht van 27 oktober 2005 aan verweerder laten weten dat er bij nader inzien geen functionele reden is het raam op de verdieping te rechtvaardigen en dat de wijzigingen uit een oogpunt van monumentenzorg niet te accorderen zijn. Er is dan ook volgens de RDMZ geen aanleiding om het eerder uitgebrachte advies bij te stellen.
Bij brief van 6 januari 2006 heeft de RDMZ op verzoek van verweerder nog geadviseerd met betrekking tot nieuwe overgelegde tekeningen van 9 november 2005. De RDMZ heeft geadviseerd geen bezwaar te hebben tegen het plan behoudens de wijziging van de zijgevel. De RDMZ adviseert dan ook positief met daarbij de uitdrukkelijke voorwaarde slechts het dichtzetten van de raamopeningen ter plaatse van de liftschacht toe te staan. Tevens geeft de RDMZ nog in overweging de vide op de eerste verdieping achterwege te laten.
Na kennis te hebben genomen van het advies van de RDMZ van 6 januari 2006 heeft de WMC op 10 februari 2006 verklaard dat zij het advies van de RDMZ onderschrijft, nu dit advies deels overeenstemt met haar eigen advies van 29 november 2005. De WMC heeft voorts gepersisteerd bij laatstgenoemd advies.
Bij schrijven van 21 december 2005 heeft verweerder aan eiseres aangekondigd dat de monumentenvergunning voor het bouwplan zal worden geweigerd.
Eiseres heeft hierop bij schrijven van 23 december 2005 aan verweerder laten weten de koopovereenkomst van 14 juli 2005 te ontbinden met een beroep op de ontbindingsvoor¬waarde, zoals deze is opgenomen in de overeenkomst.
Verweerder heeft vervolgens – gelet op de negatieve adviezen van de WMC en de deels afwijzende adviezen van de RDMZ – bij besluit van 10 februari 2006 de gevraagde monumentenwetvergunning geweigerd, hetgeen eveneens de weigering om over te gaan tot legalisering van de zonder vergunning reeds uitgevoerde werkzaamheden inhoudt.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar doen indienen bij verweerder. In bezwaar is namens eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij er op mocht rekenen dat verweerder tot verlening van de monumentenvergunning zou overgaan, gelet op de inhoud van de brief van 4 februari 2005, waarbij het bouwplan conform de tekeningen van 11 januari 2005 in beginsel akkoord werd bevonden en werd medegedeeld dat zo spoedig mogelijk bouwvergunning zou worden verleend. Het vertrouwen op afgifte van de noodzakelijke vergunning is volgens eiseres alleen maar bevestigd door de verregaande medewerking die verweerders gemeente verleende door opdracht te geven tot het doen verrichten van de noodzakelijke sloopwerkzaamheden bij brief van 17 februari 2005. Namens eiseres is verder aangevoerd dat verweerder reeds eerder, al dan niet met instemming van de WMC en de RDMZ, akkoord is gegaan met het dichtzetten, het verplaatsen en het weghalen van ramen in monumentale panden en het weghalen van kostbaar historisch metselwerk. Eiseres doet dan ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel en ter onderbouwing daarvan verwijst zij naar een achttal panden in de binnenstad van Maastricht. Vervolgens is namens eiseres aangegeven dat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, aangezien de gronden het besluit niet kunnen dragen.
Op 23 augustus 2006 heeft eiseres haar bezwaren mondeling toegelicht op de hoorzitting, die naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaarschrift is gehouden.
Verweerder heeft vervolgens het thans bestreden besluit van 3 oktober 2006 genomen, zoals vermeld in rubriek 1.
Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen een beroepschrift doen indienen bij deze rechtbank.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit, waarbij een monumentenvergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 is geweigerd, de rechterlijke toets kan doorstaan.
De relevante wetsartikelen luidden ten tijde hier in geding als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 wordt bij de toepassing van deze wet rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, adviseert een commissie op het gebied van de monumentenzorg burgemeester en wethouders over de aanvragen om een monumentenvergunning.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, zenden burgemeester en wethouders onmiddellijk een afschrift van de aanvraag aan de directeur van de RDMZ. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, adviseert onze minister schriftelijk over de aanvraag.
De rechtbank merkt allereerst op dat eiseres, hoewel zij geen eigenaresse meer is van het pand Stokstraat 35-37, wel nog belang heeft bij het onderhavige beroep, nu zij stelt schade te hebben geleden door de onderhavige besluitvorming.
Vervolgens overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van de grieven van eiseres en het bestreden besluit.
Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechter ter zake slechts een beperkte toetsing toekomt. Dat brengt mee dat de rechter het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat zij op grond van de brief van 4 februari 2005 van het Hoofd van de Afdeling Grondzaken van verweerders gemeente er op mocht vertrouwen dat haar een bouwvergunning ex artikel 40 van de Woningwet verleend zou worden voor de verbouwing van het pand Stokstraat 35-37 conform de bouwtekeningen van 11 januari 2005. Deze toezegging wordt volgens eiseres nog eens bevestigd door het accorderen van de gemeente van de uitvoering van de sloopwerkzaamheden in het pand.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Van gerechtvaardigd vertrouwen is sprake indien er door een bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan. De correspondentie van de zijde van de gemeente, wat daar ook van zij, kan naar dezerzijds oordeel geen gerechtvaardigd vertrouwen opwekken nu deze correspondentie niet aan verweerder kan worden toegerekend. Zo zijn de brieven van 4 februari 2005 en 17 februari 2005 ondertekend door de afdelingshoofden Grondzaken respectievelijk Bouwtoezicht en Vergunningen van verweerders gemeente en zijn deze brieven geschreven in het kader van respectievelijk de verkoop van het pand en de sloopwerkzaamheden. Bovendien wordt in de brief van 4 februari 2005 gesteld dat eiseres zo spoedig mogelijk een bouwvergunning zou verkrijgen, terwijl het in het onderhavige geval gaat om een geheel andere vergunning, namelijk een monumentenvergunning. Voor wat betreft de verwijzing van eiseres naar de brief van verweerder van 21 december 2005, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze brief een voorbehoud maakt. Immers, in deze brief geeft verweerder aan wel te kunnen instemmen met het dichtzetten van de ramen in de zijgevel, maar blijken verweerder en eiseres van mening te verschillen over de manier waarop. De rechtbank is van oordeel dat aan de brief van 21 december 2005 en aan alle overige door verweerder naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, die zouden duiden op toezeggingen, niet dat gewicht kan worden toegekend dat eiseres eraan toegekend wenst te zien.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Volgens eiseres is verweerder eerder akkoord gegaan met het dichtzetten, het verplaatsen en het weghalen van ramen in andere monumentale panden.
De rechtbank is van oordeel dat deze grief van eiseres evenmin slaagt. Naar dezerzijds oordeel heeft verweerder voldoende weerlegd dat de door eiseres in bezwaar en beroep genoemde panden geen vergelijkbare gevallen betreffen. Deze panden zijn óf geen rijksmonument óf de dichtzetting heeft eerder plaatsgevonden dan wel hoort deze bij het pand óf aan de wijzigingen ligt een specifieke reden van algemeen belang ten grondslag, die ten aanzien van het pand in geding niet aan de orde is. Dit laatste is het geval bij de panden Markt 55 en Sint-Pieterstraat 5-7. De rechtbank is van oordeel dat bij deze panden andere belangen meespelen die mede gerelateerd zijn aan de publieke functie die beide panden hebben. Gelet op het voorgaande, is er naar dezerzijds oordeel geen aanleiding om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te honoreren.
Met betrekking tot de grief van eiseres over de besluitvorming, overweegt de rechtbank dat verweerder het afwijzende advies van de WMC en het gedeeltelijk negatief advies van de RDMZ aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Het overnemen van deze adviezen behoeft naar het oordeel van de rechtbank door verweerder niet te worden gemotiveerd. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, zodat verweerder naar dezerzijds oordeel daarop mocht afgaan. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder de adviezen van de WMC en RDMZ naast zich neer had moeten leggen in verband met gedane toezeggingen door verweerder, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder in redelijkheid de gevraagde monumentenvergunning heeft kunnen weigeren. De door eiseres aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van eiseres moet dan ook voor ongegrond worden gehouden.
Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. E.V.L. Heuts (voorzitter), R.J.G.H. Seerden en R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 11 september 2007
w.g. D. Laeven w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 11 september 2007
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.