ECLI:NL:RBMAA:2007:BB7251

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 1728 VEROR VV + AWB 07 / 1729 VEROR VV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen evenementenvergunning en verplaatsing weekmarkt Brunssumse Oktoberfeesten

Op 24 oktober 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoeken om voorlopige voorzieningen. De verzoekers, waaronder [A] en 25 anderen, stelden zich op tegen de besluiten van de burgemeester van Brunssum en het college van Burgemeester en Wethouders van Brunssum, die een evenementenvergunning hadden verleend voor de Brunssumse Oktoberfeesten en de verplaatsing van de weekmarkt op 27 oktober 2007. De verzoekers waren standhouders op de weekmarkt en vorderden een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek gericht tegen de evenementenvergunning niet-ontvankelijk was, omdat niet voldaan was aan het connexiteitsvereiste. Het bezwaarschrift van de verzoekers was niet gericht tegen de vergunning, maar enkel tegen de verplaatsing van de weekmarkt. Hierdoor kon de rechter niet inhoudelijk op dit verzoek ingaan.

Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verplaatsing van de weekmarkt, oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was. Het financiële belang dat door de verzoekers werd aangevoerd, werd niet als zwaarwegend genoeg beschouwd om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit II ook werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: 1) AWB 07 / 1728 VEROR VV
2) AWB 07 / 1729 VEROR VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[A] en 25 anderen,
verzoekers,
tegen
1) de Burgemeester van de gemeente Brunssum, en
2) het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Brunssum,
verweerders.
Datum bestreden besluiten: 6 augustus 2007
Kenmerken: 1) 2007/11330
2) 2007/11467
Behandeling ter zitting: 23 oktober 2007
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak als eerste genoemde besluit heeft verweerder sub 1 aan de Stichting Brunssumse Oktoberfeesten een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening verleend voor het houden van een evenement op een gedeelte van het parkeerterrein Lindeplein in de periode van 24 oktober 2007 tot en met 29 oktober 2007, op nader in dit besluit genoemde tijden (hierna: besluit I).
Bij het in de aanhef van deze uitspraak als tweede genoemde besluit heeft verweerder sub 2 besloten om de warenmarkt “centrum” in verband met de te houden Brunssumse Oktober¬feesten, op zaterdag 27 oktober 2007 gedeeltelijk op te schuiven (hierna: besluit II).
Namens verzoekers, die allen standhouder op voornoemde warenmarkt zijn, is bij brief van 13 september 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Voorts hebben verzoekers bij brief van 15 oktober 2007 de voorzieningenrechter van deze rechtbank doen verzoeken ter zake van beide hiervoor genoemde besluiten een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te treffen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is de Stichting Brunssumse Oktober¬feesten (hierna: vergunninghoudster) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding met betrekking tot besluit I deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerders ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoekers en - voor zover de stukken op besluit I betrekking hadden - aan vergunninghoudster gezonden.
De verzoeken zijn (gevoegd) behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 23 oktober 2007, alwaar verzoeker [A] in persoon is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers, mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Zinken, J. Schrijen en R. Terwint, ambtenaren van de gemeente Brunssum.
Namens vergunninghoudster zijn verschenen [B] en [C], voorzitter, respectievelijk vice-secretaris van de Stichting.
2. Overwegingen
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het in deze bepaling vervatte connexiteitsvereiste impliceert dat voor de ontvankelijkheid van een verzoek om een voorlopige voorziening allereerst noodzakelijk is dat op het moment dat op dit verzoek wordt beslist, een bezwaar- of een beroepschrift is ingediend.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen besluit I niet aan voormeld connexiteitsvereiste voldaan. Het op 13 september 2007 namens verzoekers ingediende bezwaarschrift is, blijkens de bewoordingen ervan, niet tegen dit besluit gericht. Weliswaar wordt in de eerste alinea van het bezwaarschrift gerefereerd aan het besluit tot verlening van de vergunning voor het houden van de Brunssumse Oktoberfeesten, maar niet, althans niet kenbaar wordt gesteld dat (ook) tegen dit besluit bezwaar wordt gemaakt. Immers, het bezwaarschrift vervolgt met te stellen dat “bezwaar [wordt] gemaakt tegen de voorgenomen verplaatsing van de warenmarkt die op zaterdag 27 oktober 2007 wordt gehouden op het Lindeplein, welke het gevolg is van uw beslissing zoals vermeld in de eerste alinea”. Ook de gronden van bezwaar, die vervolgens in het bezwaarschrift worden genoemd, zien enkel op de voorgenomen verschuiving c.q. verplaatsing van de weekmarkt.
Nu het bezwaarschrift niet (ook) tegen besluit I is gericht en mitsdien niet is voldaan het connexiteitsvereiste, dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen besluit I niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen besluit II overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu namens verzoekers bezwaar is gemaakt tegen het besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen.
Met betrekking tot het (ook) ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb vereiste, door verzoekers gestelde spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter vast dat dit (enkel) een financieel karakter draagt. Een zodanig belang vormt volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekers immers vrij schadevergoeding te vorderen indien het in geding zijnde besluit II in de bodemprocedure niet in stand zou kunnen blijven (hetgeen de voorzieningenrechter overigens niet onaannemelijk acht). Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een actueel financiële noodsituatie of de continuïteit van een onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Zelfs indien verzoekers gevolgd zouden moeten worden in hun - niet verder onderbouwde - stelling dat zij als gevolg van besluit II een omzetverlies van 25% tot 30% zullen lijden, is dit verlies beperkt tot de omzet van één dag. Gesteld noch gebleken is dat verzoekers als gevolg hiervan failliet dreigen te gaan of dat de continuïteit van hun onderneming hierdoor wordt bedreigd.
Nu ook overigens niet van enig dringend belang aan de zijde van verzoekers is kunnen blijken, ontbeert het verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen besluit II het ingevolge artikel 8:81 van de Awb vereiste spoedeisend belang, zodat dit verzoek reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking komt. Aan een verdere beoordeling van dit verzoek komt de voorzieningenrechter derhalve niet toe.
Beslist wordt daarom als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
1. verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen besluit I niet-ontvankelijk;
2. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen besluit II af.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.
w.g. P. van den Brekel w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 7 november 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.