RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703081-05
Datum uitspraak: 26 september 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 juni 2007 en 12 september 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 augustus 2003, in elk geval in of omstreeks het jaar 2003, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], (beiden) als ambtenaar in dienst van de gemeente Kerkrade, een gift, te weten een geldbedrag van Euro 10.000,-, in elk geval enig geldbedrag, van [betrokkene] heeft aangenomen, wetende, althans redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem/hen gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door zijn mededader [medeverdachte 1] in strijd met diens plicht in zijn (toenmalige) bediening was gedaan of nagelaten, welk doen of nalaten hierin heeft bestaan dat die [medeverdachte 1], belast met de voorbereiding van de door de gemeente Kerkrade voorgenomen verkoop van zes woningen (gelegen aan de [straatnamen 1 tot en met 6]) aan de hoogste bieder bij inschrijving, en als zodanig bekend met de uitgebrachte biedingen, in strijd met het karakter van een verkoop bij wege van inschrijving en derhalve in strijd met zijn rechtsplicht, aan de in de koop van die woningen geïnteresseerde [betrokkene] voornoemd heeft laten weten bij welk bod (te weten Euro 330.000,- k.k.) die [betrokkene] als hoogste bieder bij inschrijving zou gelden en derhalve in aanmerking zou komen voor toewijzing van de verkoop aan die [betrokkene], en dat die [medeverdachte 1], na ontvangst van een - door hem, [verdachte], op aanwijzing van die [medeverdachte 1] op schrift gesteld - bod van die [betrokkene] ter hoogte van ad Euro 330.000,- k.k. een advies-besluitformulier heeft opgesteld ten behoeve van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade strekkende tot toewijzing van de verkoop van die woningen aan die [betrokkene] (waarop die [medeverdachte 1] - na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders tot verkoop aan die [betrokkene] - heeft meegewerkt aan het totstandkomen van een koopovereenkomst met die [betrokkene] en de eigendomsoverdracht van die woningen aan [betrokkene]);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 augustus 2003, in elk geval in of omstreeks het jaar 2003, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, als ambtenaar in dienst van de gemeente Kerkrade een gift, te weten een geldbedrag van Euro 10.000,- in elk geval enig geldbedrag, van [betrokkene] heeft aangenomen, wetende, althans redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, [medeverdachte 1], in strijd met zijn plicht in zijn (toenmalige) bediening was gedaan of nagelaten, welk doen of nalaten hierin heeft bestaan dat hij, belast met de voorbereiding van de door de gemeente Kerkrade voorgenomen verkoop van zes woningen (gelegen aan de [straatnamen 1 tot en met 6]) aan de hoogste bieder bij inschrijving, en als zodanig bekend met de uitgebrachte biedingen, in strijd met het karakter van een verkoop bij wege van inschrijving en derhalve in strijd met zijn rechtsplicht aan de in de koop van die woningen geïnteresseerde [betrokkene] voornoemd heeft laten weten bij welk bod (te weten Euro 330.000,- k.k.) die [betrokkene] als hoogste bieder bij inschrijving zou gelden en derhalve in aanmerking zou komen voor toewijzing van de verkoop aan die [betrokkene], en dat hij na ontvangst van een op aanwijzing van die [medeverdachte 1] opgesteld schriftelijk bod van die [betrokkene] ter hoogte van genoemd bedrag ad Euro 330.000,- k.k. een advies-besluitformulier heeft opgesteld ten behoeve van det College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade strekkende tot toewijzing van de verkoop van die woningen aan die [betrokkene] (waarop die [medeverdachte 1] - na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders tot verkoop aan die [betrokkene] - heeft meegewerkt aan het totstandkomen van een koopovereenkomst met die [betrokkene] en de eigendomsoverdracht van die woningen aan [betrokkene],welk feit hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen hierin bestaande dat hij die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) heeft meegedeeld dat die [betrokkene] geïnteresseerd was in de koop van die zes woningen en dat die [betrokkene] bereid zou zijn om als de verkoop van die woningen aan hem, [betrokkene], zou worden toegewezen, daarvoor aan [medeverdachte 1] een gift in geld te verstrekken, althans mededelingen van die aard en strekking en/of door (een) ontmoeting(en) tussen die [medeverdachte 1] en die [betrokkene] te arrangeren en/of door dat door [betrokkene] aan hem, [verdachte], als gift ter beschikking gesteld geldbedrag (deels) aan [medeverdachte 1] te overhandigen,althans tot het plegen van welk misdrijf hij toen aldaar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of bij het plegen van welk misdrijf hij toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat hij die [medeverdachte 1] (zakelijk samengevat) heeft meegedeeld dat die [betrokkene] geïnteresseerd was in de koop van die zes woningen en dat die [betrokkene] bereid zou zijn om als de verkoop van die woningen aan hem, [betrokkene], zou worden toegewezen, daarvoor aan [medeverdachte 1] een gift in geld te verstrekken, althans mededelingen van die aard en strekking en/of door (een) ontmoeting(en) tussen die [medeverdachte 1] en die [betrokkene] te arrangeren, en/of door voor die [betrokkene] op aanwijzing van die [medeverdachte 1] een brief/brieven met een bod ter hoogte van Euro 330.00,- k.k. op te stellen en die aan die [medeverdachte 1] te doen toekomen en/of door die [betrokkene] een kopie van het advies-besluitformulier onder meer inhoudende het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade te verstrekken en/of door die gift in geld van [betrokkene] in ontvangst te nemen en vervolgens (deels) aan die [medeverdachte 1] te overhandigen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 augustus 2003, in elk geval in of omstreeks het jaar 2003, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], (beiden) als ambtenaar in dienst bij de gemeente Kerkrade, een gift, te weten een geldbedrag van Euro 10.000,-, in elk geval enig geldbedrag, van [betrokkene] heeft aangenomen, wetende, althans redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem/hen gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door zijn mededader [medeverdachte 1], zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn (toenmalige) bediening was gedaan of nagelaten, welk doen of nalaten hierin heeft bestaan dat die [medeverdachte 1], belast met de voorbereiding van de door de gemeente Kerkrade voorgenomen verkoop van zes woningen (gelegen aan de [straatnamen 1 tot en met 6]), aan de hoogste bieder bij inschrijving, en als zodanig bekend met de uitgebrachte biedingen, aan de in de koop van die woningen geïnteresseerde [betrokkene] voornoemd heeft laten weten bij welk bod (te weten Euro 330.000,- k.k.) die [betrokkene] als hoogste bieder bij inschrijving zou gelden en derhalve in aanmerking zou komen voor toewijzing van de verkoop aan die [betrokkene], en dat die [medeverdachte 1], na ontvangst van een - door hem, [verdachte], op aanwijzing van die [medeverdachte 1] op schrift gesteld - bod van die [betrokkene] ter hoogte van genoemd bedrag ad Euro 33.000,- k.k. een advies-besluitformulier heeft opgesteld ten behoeve van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade strekkende tot toewijzing van de verkoop van die woningen aan die [betrokkene] (waarop die [medeverdachte 1] - na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders tot verkoop aan die [betrokkene] - heeft meegewerkt aan het totstandkomen van een koopovereenkomst met die [betrokkene] en de eigendomsoverdracht van die woningen aan [betrokkene]);
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 augustus 2003, in elk geval in of omstreeks het jaar 2003, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, als ambtenaar in dienst van de gemeente Kerkrade een gift, te weten een geldbedrag van Euro 10.000,-, in elk geval enig geldbedrag, van [betrokkene] heeft aangenomen, wetende, althans redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, [medeverdachte 1], zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen in zijn (toenmalige) bediening was gedaan of nagelaten, welk doen of nalaten hierin heeft bestaan dat hij, [medeverdachte 1], belast met de voorbereiding van de door de gemeente Kerkrade voorgenomen verkoop van zes woningen (gelegen aan de [straatnamen 1 tot en met 6]) aan de hoogste bieder bij inschrijving, en als zodanig bekend met de uitgebrachte biedingen, aan de in de koop van die woningen geïnteresseerde [betrokkene] heeft laten weten bij welk bod (te weten Euro 330.000,- k.k.) die [betrokkene] als hoogste bieder bij inschrijving zou gelden en derhalve in aanmerking zou komen voor toewijzing van de verkoop aan die [betrokkene], en dat hij na ontvangst van een op aanwijzing van die [medeverdachte 1] opgesteld schriftelijk bod van die [betrokkene] ter hoogte van genoemd bedrag ad Euro 330.000,- k.k. een advies-besluitformulier heeft opgesteld ten behoeve van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade strekkende tot toewijzing van de verkoop van die woningen aan die [betrokkene] (waarop die [medeverdachte 1] - na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders tot verkoop aan die [betrokkene] - heeft meegewerkt aan het totstandkomen van een koopovereenkomst met die [betrokkene] en de eigendomsoverdracht van die woningen aan [betrokkene]), welk feit hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen hierin bestaande dat hij die [medeverdachte 1] heeft meegedeeld (zakelijk samengevat) dat die [betrokkene] geïnteresseerd was in de koop van die zes woningen en dat die [betrokkene] bereid zou zijn om als de verkoop van die woningen aan hem, [betrokkene] zou worden toegewezen, daarvoor aan [medeverdachte 1] een gift in geld te verstrekken, althans mededelingen van die aard en strekking en/of door (een) ontmoeting(en) tussen die [medeverdachte 1] en die [betrokkene] te arrangeren en/of door dat door [betrokkene] aan hem, [verdachte], als gift ter beschikking gesteld geldbedrag (deels) aan [medeverdachte 1] te overhandigen,althans tot het plegen van welk misdrijf hij toen aldaar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of bij het plegen van welk misdrijf hij toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat hij die [medeverdachte 1] heeft meegedeeld (zakelijk samengevat) dat die [betrokkene] geïnteresseerd was in de koop van die zes woningen en dat die [betrokkene] bereid zou zijn om als de verkoop van die woningen aan hem, [betrokkene], zou worden toegewezen, daarvoor aan [medeverdachte 1] een gift in geld te verstrekken, althans mededelingen van die aard en strekking en/of door (een) ontmoeting(en) tussen die [medeverdachte 1] en die [betrokkene] te arrangeren, en/of door voor die [betrokkene] op aanwijzing van die [medeverdachte 1] een brief/brieven met een bod ter hoogte van Euro 330.000,- k.k. op te stellen en aan die [medeverdachte 1] te doen toekomen en/of door die [betrokkene] een kopie van het advies-besluitformulier onder meer inhoudende het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade te verstrekken en/of door die gift in geld van [betrokkene] in ontvangst te nemen en vervolgens (deels) aan die [medeverdachte 1] te overhandigen;
hij op of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2005 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (een) pand(en) aan [adres 1] en/of [adres 2] en/of [adres 3] en/of [adres 4]) (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) (hennep)planten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens)een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[betrokkene 1] op of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 2]) (telkens) een hoeveelheid (hennep)planten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
[betrokkene 2] op of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres 3]) (telkens) een hoeveelheid (hennep)planten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
[betrokkene 3] op of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 4]) een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 40, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
[betrokkene 4] op of omstreeks de periode van 20 december 2004 tot en met 20 januari 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 57 (hennep)planten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door in voornoemd(e) pand(en) plantages in te richten (door lichtbakken te monteren en/of luchtafvoerpijpen aan te leggen) en/of tips te geven met betrekking tot isolatie en/of warmtemetingen uit te voeren.
Tengevolge van kennelijke schrijffouten staat in de dagvaarding
in regel 1 van het onder 2 primair ten laste gelegde vermeld ‘op’ in plaats van ‘in’;
in regel 4 van het onder 2 primair ten laste gelegde vermeld ‘14’ in plaats van ‘174’;
in regel 1, 9, 17 en 25 van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde vermeld ‘op’ in plaats van ‘in’;
in regel 28 van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde vermeld ‘147’ in plaats van ‘174’.
De rechtbank herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat tussen de dag van het onderzoek ter terechtzitting en de dag waarop [verdachte] verdachte werd in deze zaak al 32 maanden zijn verstreken.
De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen heeft tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval geldt als aanvangspunt van de redelijke termijn de datum van verhoor bij inverzekeringstelling van verdachte, zijnde 8 maart 2005.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden. Immers de strafzaak tegen verdachte is niet afgerond met een eindvonnis in eerste instantie op of voor 8 maart 2007. Redenen of omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn in de onderhavige zaak op meer dan twee jaren zou moeten worden gesteld, zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat er bij de voortgang van de zaak niet de nodige voortvarendheid aan de dag is gelegd door het Openbaar Ministerie. Er is geen sprake geweest van een (dermate) ingewikkeld onderzoek, dat heeft gezorgd voor vertraging in de afhandeling van de zaak. Evenmin is sprake geweest van handelingen van verdachte of onderzoekshandelingen vanwege het openbaar ministerie aan welke de vertraging zou kunnen worden toegeschreven.
Door de officier van justitie is ter terechtzitting betoogd dat drie maanden van de overschrijding van de termijn aan verdachte en zijn raadsvrouwe zijn te wijten. Nu onduidelijk is gebleven hoe dit verdachte en zijn raadsvrouwe precies te verwijten valt, zal de rechtbank dat verder buiten beschouwing laten.
Bij afweging van de betrokken belangen, te weten het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn houdt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang van verdachte bij het verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, zou een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie geen passende reactie vormen.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk.
Bijzondere opsporingsmethoden
De raadsvrouwe van verdachte heeft de rechtmatigheid van de toegepaste bijzondere opsporingsbevoegdheden betwist. Als gevolg van het onrechtmatige gebruik van deze bevoegdheden mogen de daarmee verkregen bewijsmiddelen niet voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten gebruikt worden. Ter toelichting heeft de raadsvrouwe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
1) de resultaten van de afgeluisterde telefoongesprekken dienen te worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs, nu geen bevel, vordering van de officier van justitie noch een machtiging van de rechter-commissaris ter zake is aangetroffen;
2) er bestond voor het aanvragen van de telefoontap geen verdenking ten aanzien van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv);
3) er is geen sprake van een misdrijf dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
4) in redelijkheid had de rechter-commissaris niet mogen overgaan tot het verstrekken van de machtiging nu op geen enkele wijze uit de aanvraag blijkt dat de feiten en / of de omstandigheden dringend vorderden dat gebruik werd gemaakt van een onderzoek van telecommunicatie ex artikel 126m Sv.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De aard van het gevoerde verweer ziet volgens de rechtbank op de afgeluisterde gesprekken gevoerd met een mobiele telefoon met het nummer x. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer voor zover het betrekking heeft op de overige in het schriftelijk pleidooi genoemde afgeluisterde telefoongesprekken, nu deze gesprekken geen concrete aanknopingspunten bevatten, die voor het bewijs gebezigd zouden kunnen worden.
De rechtbank overweegt voorts het navolgende.
Ad. 1. De raadsvrouwe kan niet gevolgd worden in haar betoog voor zover dat betrekking heeft op het ontbreken van een machtiging conform artikel 126m, lid 7 juncto artikel 126l, lid 4 tot en met lid 8 Sv ter zake de aansluiting x. De machtiging bevindt zich in het kopie dossier met het handgeschreven opschrift ‘[naam verdachte] 703081/05 + 703092/05.’
Ad. 2. Voor wat betreft de vraag of er sprake is van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Zuid district Kerkrade (nummer: 2005008914-15) d.d. 17 februari 2005, komt naar voren dat verdachte betrokken is bij het opzettelijk voorhanden hebben, het verkopen en/of verstrekken van verdovende middelen voorkomende op de lijst I en II van de Opiumwet. Daarnaast zou verdachte betrokken zijn bij diefstal door middel van verbreking.
Met betrekking tot de in het eerdergenoemde proces-verbaal genoemde informatie, is dan ook sprake van een verdenking van overtreding van artikel 3, eerste lid, onder B en C van de Opiumwet en artikel 311 Sr. Artikel 3, eerste lid, onder B en C juncto artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet en artikel 311 Sr zijn misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
Het feit dat achteraf deze verdenkingen niet bewaarheid worden doet uiteraard aan de oorspronkelijke verdenking niet af.
Ad. 3. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een misdrijf dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert overweegt de rechtbank dat het op illegale wijze verkopen en verstrekken van verdovende middelen, in dit geval softdrugs, maatschappelijk onverantwoord en oncontroleerbaar is. Bovendien zijn gezondheidsrisico’s niet uit te sluiten. Alleen al om die reden is er sprake van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Ad. 4. Tenslotte overweegt de rechtbank dat, gelet op de in het eerdergenoemde proces-verbaal vermelde feiten, de inzet van het onderhavige opsporingsmiddel als geëigend dient te worden aangemerkt.
Een andere wijze van onderzoek, welke een geringere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte zou betekenen, is moeilijk denkbaar. Het aanspreken van of vragen aan verdachte omtrent zijn betrokkenheid bij een misdrijf als het onderhavige valt daar naar de stellige overtuiging van de rechtbank in elk geval niet onder, nu niet verwacht mag worden dat in de gegeven omstandigheden dergelijke feiten "spontaan" worden toegegeven.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden op rechtmatige wijze zijn ingezet. De resultaten van het inzetten van deze middelen kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 augustus 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], beiden als ambtenaar in dienst van de gemeente Kerkrade, een gift, te weten enig geldbedrag, van [betrokkene] heeft aangenomen, wetende dat deze hem gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door zijn mededader [medeverdachte 1] in strijd met diens plicht in zijn toenmalige bediening was gedaan, welk doen hierin heeft bestaan dat die [medeverdachte 1], belast met de voorbereiding van de door de gemeente Kerkrade voorgenomen verkoop van zes woningen (gelegen aan de [straatnamen 1 tot en met 6]) aan de hoogste bieder bij inschrijving, en als zodanig bekend met de uitgebrachte biedingen, in strijd met het karakter van een verkoop bij wege van inschrijving en derhalve in strijd met zijn plicht, aan de in de koop van die woningen geïnteresseerde [betrokkene] voornoemd heeft laten weten bij welk bod (te weten Euro 330.000,- k.k.) die [betrokkene] als hoogste bieder bij inschrijving zou gelden en derhalve in aanmerking zou komen voor toewijzing van de verkoop aan die [betrokkene], en dat die [medeverdachte 1], na ontvangst van een - door hem, [verdachte], op aanwijzing van die [medeverdachte 1] op schrift gesteld - bod van die [betrokkene] ter hoogte van ad Euro 330.000,- k.k. een advies-besluitformulier heeft opgesteld ten behoeve van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade strekkende tot toewijzing van de verkoop van die woningen aan die [betrokkene] (waarop die [medeverdachte 1] - na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders tot verkoop aan die [betrokkene] - heeft meegewerkt aan het totstandkomen van een koopovereenkomst met die [betrokkene] en de eigendomsoverdracht van die woningen aan [betrokkene]);
[betrokkene 1] in de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
[betrokkene 2] in de periode van 1 december 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 3]) een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
[betrokkene 3] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 4]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 40 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
[betrokkene 4] in de periode van 20 december 2004 tot en met 20 januari 2005 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de Feldbiss 174) een hoeveelheid van 57 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 8 maart 2005 in de gemeente Kerkrade, telkens opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door in voornoemde panden plantages in te richten (door luchtafvoerpijpen aan te leggen) en tips te geven met betrekking tot isolatie.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn vroegere bediening is gedaan.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, tweede lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, tweede lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 subsidiair zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
De raadsvrouwe heeft primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit subsidiair vrijspraak.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsvrouwe ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
In een rechtsstaat moeten de burgers er op kunnen vertrouwen dat ambtenaren hun taak zorgvuldig en correct verrichten. De ambtenaren dienen integer te handelen en daarmee is per definitie strijdig dat strafbare handelingen zoals deze worden gepleegd. Dergelijk gedrag kan het vereiste vertrouwen van de burger in de ambtenarij schaden en ook de loyaliteit van de burger ten aanzien van gezag en regelgeving ondermijnen. Bestraffing van strafbare handelingen gepleegd door ambtenaren heeft dan ook mede ten doel voormelde norm te bevestigen, voor de samenleving en voor het ambtelijk apparaat zelf. De omstandigheid dat het aannemen van steekpenningen is gepleegd onder de vlag van de overheid maakt dit feit ernstiger dan soortgelijke feiten gepleegd door niet aan de overheid verbonden personen.
Dit is een strafverhogende factor die de strafsoort en hoogte van de opgelegde straf mede heeft bepaald.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen verder gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank ten slotte nog acht geslagen op de omstandigheid dat het bijzondere karakter van de (tuchtrechtelijke gevolgen van de) strafzaak voor de verdachte meer dan gemiddeld belastend is geweest.
De rechtbank kan zich vinden in de eis van de officier van justitie die recht doet aan de gewraakte normschendingen. De rechtbank zal een taakstraf van na te vermelden duur opleggen. Daarnaast acht de rechtbank mede uit preventief oogpunt het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd.
De rechtbank vindt - gelet op de hiervoor vermelde redenen en het gegeven dat zij de eis van officier van justitie passend vindt - in de (redelijke) termijnoverschrijding geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48, 57 en 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11(oud) van de Opiumwet.
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
-veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
-beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
-veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
-beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
-beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
-heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 26 september 2007.