ECLI:NL:RBMAA:2007:BB2986

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700412-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van verdovende middelen in Maastricht

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 27 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het meermalen opzettelijk verkopen van heroïne en cocaïne. De verdachte, geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden heroïne, cocaïne, MDMA en amfetamine op 1 augustus 2006 in Maastricht. De verdediging voerde aan dat niet onomstotelijk bewezen kon worden dat de verdachte de verkoper van de verdovende middelen was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van getuigen die de verdachte herkend hadden als de verkoper van de drugs. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten zoals ten laste gelegd en legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, alsook een geldboete van € 6230,--. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de gevaren van harddrugs voor de gezondheid van gebruikers en de samenleving een zware straf rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700412-06
Datum uitspraak: 27 april 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2007 op tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiare Inrichting Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 juni 2006 tot en met 1 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 01 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 571,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 121,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde heroïne, cocaïne, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Bewijsverweer
Namens verdachte heeft zijn raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte jegens hem heeft verklaard dat een zekere [S.], volgens verdachte de feitelijke bewoner van de woning aan de [Straatnaam woning], net als verdachte een man met een donker getinte huidskleur is en net als verdachte op de bewuste dag een shirt droeg van het nationale elftal van Brazilië en eveneens voldoet aan de beschrijving die de getuigen [Naam getuige 1] en [Naam getuige 2] hebben gegeven van de persoon die aan hen diverse keren verdovende middelen heeft verkocht. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat vanwege de wijze waarop de spiegelconfrontatie heeft plaatsgevonden, geen enkele waarde kan worden gehecht aan de 100% herkenning van verdachte door [Naam getuige 1] en [Naam getuige 2]. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat - anders dan de verklaring van [Naam getuige 3] thans wordt gelezen - verdachte aan het werk was in de woning van [S.] en hij zijn baas niet de indruk wilde geven dat hij de hele dag spelletjes zit te spelen. Nu niet uit de bewijsmiddelen onomstotelijk blijkt dat verdachte de verkoper is geweest van verdovende middelen dient hij te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsman van verdachte niet en overweegt daartoe het navolgende. De getuige [Naam getuige 3] (p. 133-134 doornummering) heeft verklaard dat hij verdachte bij naam kent en dat verdachte zeker een maand naast hem woont. Voorts heeft [Naam getuige 3] verklaard dat hij een keer heeft gezien dat verdachte met een sleutel de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en ook met een sleutel de woning naast hem opende. [Naam getuige 3] kwam geregeld Franstalige groepen mensen op de gang tegen, die dan vervolgens de woning van verdachte binnengingen. De getuigen [Naam getuige 2] (p. 109-112 doornummering) en [Naam getuige 1] (p. 99-102 doornummering) verklaren beiden afzonderlijk van elkaar dat zij meerdere malen in een tijdsbestek van twee maanden bij een en dezelfde persoon verdovende middelen hebben gekocht. Tijdens een spiegelconfrontatie herkennen zij verdachte voor 100% zeker als zijnde de verkoper van de verdovende middelen. De getuige [Naam getuige 1] heeft bovendien naast de spiegelconfrontatie een gedetailleerde onderscheidende beschrijving gegeven van de personen [D.], [K.] en [I.] (zijnde de verdachte).
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang beschouwd - is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bewoner is geweest van de woning aan de [Straatnaam woning] en tevens de verkoper van de verdovende middelen in de periode als ten laste gelegd, zoals hierna bewezen zal worden verklaard. Hetgeen namens verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, noopt niet tot een ander oordeel. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat eerst ter terechtzitting is aangevoerd dat een persoon, genaamd [S.], dezelfde kleren droeg als verdachte en dat deze [S.] degene zou zijn geweest die de woning heeft bewoond en verdovende middelen heeft verkocht. De rechtbank kan hieraan gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen geen enkele waarde hechten.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in het tijdvak van 1 juni 2006 tot en met 1 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, meermalen opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 01 augustus 2006 in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 571,1 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 121,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 36 gram van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde heroïne, cocaïne, MDMA, en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; en
- een geldboete van € 6230,--.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en de raadsman van verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; en
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het opleggen van een geldboete passend.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen en niet teruggegeven geld (€ 6230,--) zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten, nu op die voorwerpen conservatoir beslag rust ter bewaring van het recht tot verhaal van de geldboete welke door de rechtbank aan de verdachte zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de in beslag genomen Gsm, merk: NOKIA, imei-nr.: [x], zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 (oud) van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tevens tot een geldboete van € 6230,-- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 124 dagen;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten;
20300124359 25 1 kladblok volgnummer: 1.3.1.15
20300124359 26 1 rekenmachine, kleur:oranje, volgnummer: 1.3.1.16
20300124359 27 1 weegschaal, kleur: zwart, merk: TANITA 1479V,
volgnummer: 1.3.1.17
20300124359 28 1 kladblok, volgnummer: 1.4.1
20300124359 29 1 boekje, kleur: paars, volgnummer: 1.4.2
20300124359 31 1 Gsm, merk: SIEMENS Cf110, kleur: zilver, volgnummer: 1.4.6
- gelast de teruggave aan [Naam verdachte] voornoemd van het inbeslaggenomene, te weten;
20300124359 24 1 Gsm, merk: NOKIA, imei-nummer: [x],
volgnummer: 1.4.6.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 27 april 2007, zijnde mr. B. Damen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.