RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/530320-06
Datum uitspraak: 15 juni 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een (kap)mes zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die zich op korte afstand van hem verdachte, bevindende [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] met dat (kap)mes in het gezicht heeft gestoken althans gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (kap)mes zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die zich op korte afstand van hem verdachte, bevindende [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] met dat (kap)mes in het gezicht heeft gestoken althans gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (kap)mes stekende en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] met dat (kap)mes in het gezicht gestoken althans gesneden en/of (daarbij) deze [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot, als je mij mijn geld niet geeft:"en/of "ik hak je een arm af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/althans [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van geld, te weten Euro 20, in elk geval enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] en/althans die [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en/of zijn medeverdachte door opzettelijk dreigend met een (kap)mes stekende en/of
zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die zich op korte afstand van hem verdachte, bevindende [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] met dat (kap)mes in het gezicht te steken althans te snijden en/of (daarbij) deze [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je kapot, als je mij mijn geld niet geeft: en/of "ik hak je een arm af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen [naam slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en/of zijn medeverdachte, opzettelijk dreigend
met een (kap)mes stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die zich op korte afstand van hem, verdachte, bevindende [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 1] met dat (kap)mes in het gezicht heeft gestoken althans gesneden en/of dreigend die [naam slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je kapot, als je mij mijn geld niet geeft: en/of: "ik hak je een arm af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande, dat op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer [naam slachtoffer 1] met een kapmes in het gezicht heeft gestoken. Wel is komen vast te staan dat de verdachte met een kapmes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van voornoemd slachtoffer en daarbij dreigende woorden heeft geuit. Aldus is niet gebleken dat de verdachte het opzet had om [naam slachtoffer 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een kapmes stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [naam slachtoffer 1] en deze [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot, als je mij mijn geld niet geeft" en/of "ik hak je een arm af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op 08 april 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van geld, te weten Euro 20, toebehorende aan [naam slachtoffer 2], door opzettelijk dreigend met een kapmes stekende en zwaaiende bewegingen te maken in de richting van de zich op korte afstand van hem verdachte, bevindende [naam slachtoffer 1] en deze [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je kapot, als je mij mijn geld niet geeft” en "ik hak je een arm af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen gaat de rechtbank voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde uit van het volgende.
[naam slachtoffer 1] en zijn partner [naam slachtoffer 2] bevonden zich op 8 april 2006 op het gemeentelijk kerkhof te Sittard, waar zij gezamenlijk het graf van de vader van [naam slachtoffer 2] verzorgden. Op het kerkhof werd [naam slachtoffer 1] door de verdachte aangesproken met de mededeling dat de verdachte nog geld van [naam slachtoffer 1] tegoed had. Na een woordenwisseling liep de verdachte, samen met de hem vergezellende [A.], weg. Even later kwamen de verdachte en [A.] terug, waarbij de verdachte een kapmes bij zich droeg. Met dit kapmes maakte hij stekende en zwaaiende bewegingen in de richting van [naam slachtoffer 1]. Tevens riep hij tegen [naam slachtoffer 1] dat hij hem kapot zou maken als [naam slachtoffer 1] het geld niet zou geven en dat hij de arm van [naam slachtoffer 1] af zou hakken, of woorden van dergelijke strekking. [naam slachtoffer 2] vreesde voor het leven van [naam slachtoffer 1] en heeft
€ 20,- aan [A.] gegeven. Daarna stopte de verdachte en ging hij samen met [A.] weer weg.
Alhoewel de dreigende houding van de verdachte strikt genomen op [naam slachtoffer 1] was gericht, en niet op [naam slachtoffer 2], is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich toch schuldig heeft gemaakt aan afpersing, zoals bedoeld in artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stoelt dit oordeel op de omstandigheid dat de bedreiging van [naam slachtoffer 1], doordat deze plaatsvond in de onmiddellijke nabijheid van [naam slachtoffer 2], ook voor [naam slachtoffer 2] dusdanig bedreigend moet zijn geweest, dat [naam slachtoffer 2] zich hierdoor gedwongen voelde tot afgifte van € 20,-.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 primair:
afpersing.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde onder 1 primair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft terzake van het ten laste gelegde onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair geconcludeerd tot vrijspraak. De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf en in het geval de rechtbank mocht overwegen een gevangenisstraf op te leggen, heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zich terzake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] meegedeeld, dat de materiële schade ten bedrage van € 20,00 inmiddels is vergoed en dat haar vordering zich enkel uitstrekt tot het in de vordering genoemde bedrag terzake van immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door de hiervoor onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid begroot op een bedrag van € 400,--.
Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid begroot op een bedrag van € 200,--.
Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Nu de verdachte terzake van de hiervoor onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partijen aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregelen besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van TWEEHONDERD uren;
- verstaat dat deze taakstraf moet zijn voltooid binnen één jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van HONDERD dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], [adres slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 400,00 (vierhonderd euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 15 juni 2007.