RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 15 augustus 2007
Zaaknummer : 114476 / HA ZA 06-997
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
de vennootschap onder firma [Naam firma],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels;
[Naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.J.H.S. Thomassen.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, [Naam eiseres], heeft gedaagde, [Naam gedaagde], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. [Gedaagde] heeft geconcludeerd van geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 5 april 2007 zijn door [Eiseres] stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 In de nacht van 12 op 13 januari 2002 wordt een aan [Eiseres] toebehorende vrachtwagen gestolen met daarin zesenzestig pallets met elk twaalf grasmaaiers, zijnde in totaal 792 grasmaaiers. Op 13 januari 2002 wordt de vrachtwagen zonder lading teruggevonden. Op 25 januari 2002 worden in een door [Gedaagde] gehuurde loods 344 grasmaaiers teruggevonden. De politierechter van de rechtbank Maastricht kwalificeert de aanwezigheid van de grasmaaiers bij [Gedaagde] in zijn vonnis van 24 april 2003 als medeplegen van schuldheling.
2.2 [Eiseres] heeft nu wel de bij [Gedaagde] aangetroffen 344 grasmaaiers terug, maar vordert van [Gedaagde] dat hij de naam van degene noemt die hem naar zijn zeggen deze grasmaaimachines heeft geleverd, opdat van hem de schade die het gevolg is geweest van de diefstal van de resterende grasmaaimachines gevorderd kan worden. [Gedaagde] weigert echter om de naam van zijn leverancier te noemen, hoewel hij die persoon wel kent. [Eiseres] stelt dat door dit niet noemen van de naam van de leverancier de diefstal en heling zo nauw met elkaar verweven zijn dat de geleden schade terzake de niet teruggevonden grasmaaiers aan [Gedaagde] kan worden toegerekend. Bij aanvulling van eis tijdens de comparitie heeft [Eiseres] dit aangevuld met de stelling dat het niet noemen van de naam van de leverancier op zichzelf onrechtmatig is en dat de schade die daarvan het gevolg is, bestaat uit het niet kunnen aanspreken van de leverancier voor de overige schade.
2.3 [Eiseres] becijfert de schade als gevolg van de diefstal van de resterende grasmaaiers op € 24.503,00. De kosten voor het ompakken van grasmaaiers wordt gesteld op € 526,16 en de expertisekosten op € 2.683,00. Naast de som van deze bedragen, zijnde
€ 27.712,16 vermeerderd met rente en kosten, vordert [Eiseres] een verklaring voor recht inhoudende dat [Gedaagde] gehouden is om alsnog de naam c.q. de namen van degene(n) van wie hij de goederen ontvangen heeft, bekend te maken.
2.4 [Gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Hij stelt ter discussie of de bij hem aangetroffen grasmaaiers wel uit de gestolen partij afkomstig zijn. [Gedaagde] betwist dat op hem een rechtsplicht rust om de naam van zijn leverancier bekend te maken. Zelfs als hij die naam wel zou geven, dan zou dit nog niet tot de dief leiden. De expertisekosten acht [Gedaagde] buiten proportie, nu de schade eenvoudigweg het product is van het aantal grasmaaiers en de inkoopprijs daarvan. [Gedaagde] is van mening dat de door de verzekeringsmaatschappij van [Eiseres] uit coulance betaalde schadevergoeding in mindering behoort te worden gebracht op de door [Eiseres] geleden en in deze procedure gevorderde schade.
3.1 Artikel 437 Wetboek van Strafrecht stelt onder andere strafbaar de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf: “(b) een gebruikt of ongeregeld goed verwerft van iemand, zonder dat diegene zijn identiteitsgegevens heeft opgegeven of zonder dat hij die gegevens in zijn administratie heeft aangetekend”. Uit deze wetsbepaling volgt dat op degene die beroepsmatig goederen inkoopt, een rechtsplicht rust om verantwoording van die inkopen af te (kunnen) leggen. In het civiele recht komt deze rechtsplicht tot uitdrukking in art. 3:87 BW, alwaar het volgende bepaald is: “Een verkrijger, die binnen drie jaren na zijn verkrijging gevraagd wordt wie het goed aan hem vervreemdde, dient onverwijld de gegevens te verschaffen, die nodig zijn om deze terug te vinden of die hij ten tijde van zijn verkrijging daartoe voldoende mocht achten. Indien hij niet aan deze verplichting doet, kan hij de bescherming die de artikelen 86 en 86a aan een verkrijger te goeder trouw bieden, niet inroepen”.
3.2 In de situatie van [Gedaagde] is aanvaardbaar om hem als handelaar aan te merken. Dat is af te leiden uit het feit dat hij een bedrijfsloods huurt alsmede gevraagd wordt en instemt met opslag van een handelspartij grasmaaiers ter waarde van meer dan € 20.000,00. Vervolgens is het eveneens aanvaardbaar om 300 nog nieuwe grasmaaiers, ten aanzien waarvan een bekende vraagt om deze op te slaan, als ongeregelde goederen aan te merken. De opslag in de bedrijfsruimte van [Gedaagde] van een zo grote hoeveelheid nieuwe grasmaaiers zonder enig onderzoek naar de herkomst ervan is door de strafrechter als heling gekwalificeerd. Deze omstandigheid heeft tot gevolg dat van [Gedaagde] verwacht mag worden dat hij de gegevens van zijn leverancier kent en bekend maakt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op [Gedaagde] een rechtsplicht rust om de hem bekende naam of namen van zijn leveranciers aan [Eiseres] bekend te maken en dat hij ten opzichte van [Eiseres] onrechtmatig handelt door dit achterwege te laten.
3.4 Het gevolg van het niet noemen van de naam van de leverancier heeft tot gevolg dat [Eiseres] niet kan achterhalen waar de resterende grasmaaiers zijn gebleven en aldus de kans misloopt om haar resterende schade te verhalen. [Gedaagde] heeft opgemerkt dat zijn leverancier niet de dief is geweest en het mogelijk is dat op die leverancier niets te verhalen zou zijn geweest. De rechtbank passeert dit verweer. Het gaat namelijk niet aan dat de onzekerheid over de verhaalbaarheid van de resterende schade, die veroorzaakt wordt door het zwijgen van [Gedaagde], afgewenteld wordt op [Eiseres]. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden van het geval (de aanwezigheid van zowel een absoluut groot aantal machines als relatief bezien groot deel van de gestolen machines) derhalve gerechtvaardigd om er in beginsel vanuit te gaan dat bij het noemen van de leverancier de resterende schade voor het geheel verhaald zou kunnen worden behoudens voor zover [Gedaagde] aannemelijk maakt dat dit niet of slechts voor een gedeelte het geval zou zijn geweest. Nu [Gedaagde] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld ter verdere onderbouwing van zijn verweer, zal de rechtbank uitgaan van de door [Eiseres] opgevoerde schade ad € 27.712,00. [Gedaagde] heeft hier terecht tegen ingebracht dat de door de verzekering uitgekeerde schade ad 8.000,00 daarop in mindering behoort te worden gebracht. Niet gebleken is immers dat de verzekeringsmaatschappij haar vordering op [Gedaagde] aan [Eiseres] heeft gecedeerd. Dat leidt tot toewijzing van de gevorderde hoofdsom ad € 19.712,00. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de diefstal op 12 januari 2002 tot aan de voldoening komt eveneens als schade voor toewijzing in aanmerking. Daarbij heeft [Eiseres] de rente tot omstreeks de dag van de dagvaarding berekend op € 7.330,31. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen tot het beloop van één punt van het toepasselijke liquidatietarief worden toegewezen.
3.5 [Gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij tot een bijdrage in de proceskosten van [Eiseres] worden veroordeeld.
veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiseres] te betalen een bedrag van € 27.042,31, vermeerderd met de wettelijke rente over € 19.712,00 vanaf 11 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Gedaagde] in de proces- en buitengerechtelijke kosten van [Eiseres], welke tot op heden worden begroot op:
€ 84,87 wegens explootkosten dagvaarding,
€ 409,56 wegens explootkosten beslagleggingen,
€ 698,00 wegens griffierecht,
€ 588,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en
€ 1.188,00 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
DH