RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700344-06
Datum uitspraak: 9 mei 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze, Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [naam slachtoffer] (geboren op 2 mei 1990), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het door hem, verdachte, in de mond nemen van de penis van voornoemde [naam slachtoffer] en/of (telkens) bestaande uit het door hem, verdachte, likken en/of kussen aan/van de penis van voornoemde [naam slachtoffer].
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij, verdachte, in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001, in de gemeente Heerlen, meermalen, met [naam slachtoffer], geboren op 2 mei 1990, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, telkens bestaande uit het door hem, verdachte, in de mond nemen van de penis van voornoemde [naam slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Ter terechtzitting van 10 januari 2007 is als getuige à décharge [naam getuige] gehoord. Deze getuige heeft verklaard dat de moeder van verdachte hem geld heeft geboden als hij een valse verklaring af zou leggen inhoudende dat verdachte zijn broertje en zusjes seksueel zou hebben misbruikt. Volgens deze getuige kent hij de moeder van verdachte al zes à zeven jaar en heeft hij regelmatig contact met haar gehad. De voornaam en de achternaam van de moeder van verdachte kent hij echter niet. Op grond van dit laatste acht de rechtbank de verklaring van deze getuige ongeloofwaardig en zal zij deze verklaring terzijde stellen.
Ter terechtzitting van 25 april 2007 heeft de rechtbank het slachtoffer [naam slachtoffer] ter zitting gehoord. Op grond van de eigen waarneming van deze getuige, de door hem afgelegde verklaring en de door zijn moeder afgelegde verklaring, komt de rechtbank tot de conclusie dat het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, een en ander zoals verwoord in bovenstaande bewezenverklaring.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit welk moeten worden gekwalificeerd als volgt.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, en prof. dr. C.E.P. Dillen, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater rapporten, gedateerd 11 april 2007 en 3 april 2007 opgemaakt, welke rapporten vermelden -zakelijk weergegeven- als conclusie:
dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft betoogd verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde, nu dit feit niet overtuigend bewezen kan worden geacht. Indien de rechtbank van mening is dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, verzoekt de raadsman bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de inhoud van de rapporten van drs. S. Labrijn en prof. dr. C.E.P. Dillen en de door de officier van justitie geformuleerde eis te matigen.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving én de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht.
Bij het seksueel misbruik van [naam slachtoffer] -dat zich meermalen heeft voorgedaan- heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op zijn veel jongere broertje had en van het geringe weerstandsvermogen van zijn broertje die een ontwikkelingsachterstand heeft en van het in hem gestelde vertrouwen. Voorts heeft verdachte steeds zijn eigen belang voorop gesteld zonder oog te hebben voor de wijze waarop zijn broertje een en ander zou ervaren. Verdachte heeft, door aldus te handelen, telkens een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen in zijn algemeenheid door een slachtoffer als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij vonnissen
d.d. 11 april 2003, 24 februari 2005 en 2 oktober 2006, gewezen in de zaken met parketnummers 03/030426-02, 03/610328-03 en 03/442476-06 is veroordeeld tot straf
en nu opnieuw is schuldig verklaard aan strafbare feiten die voor die data zijn gepleegd.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde strafbare feit, zodat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77i, 77gg en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door de verdachte ter
verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis -waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld- gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, kinderrechter,
mr. Th.J.M. Oostdijk en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank
op 9 mei 2007, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.