ECLI:NL:RBMAA:2007:BA8869

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120606/HA RK 07-40
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 25 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. H.J. Laumen. Het verzoek tot wraking is ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H.W.F.M. Schmitz, naar aanleiding van een behandeling die plaatsvond op 21 juni 2007. De verzoeker stelde dat mr. Laumen niet onpartijdig was en dat er feiten en omstandigheden waren die deze vrees objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank heeft de aangevoerde gronden voor wraking zorgvuldig onderzocht. Het enkele feit dat mr. Laumen met enige stemverheffing tot de verzoeker sprak, werd niet als voldoende bewijs voor vooringenomenheid beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren dat mr. Laumen jegens de verzoeker enige vooringenomenheid koesterde. De vragen die mr. Laumen aan de verzoeker stelde, waren hard maar vonden hun grondslag in de eerder overgelegde stukken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De behandeling van het kort geding zal worden voortgezet op 28 juni 2007. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige raadkamer van de rechtbank Maastricht, die belast is met de behandeling van wrakingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Datum uitspraak : 25 juni 2007
Zaaknummer : 120606 / HA RK 07-40
De meervoudige raadkamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het door:
[NAAM VERZOEKER],
wonende te [woonplaats], gemeente [X], [adres]
raadsman mr. H.W.F.M. Schmitz
ter openbare terechtzitting van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 21 juni 2007 in de kort geding zaak onder zaaknummer120080 / KG ZA 07-207 aanhangig tussen [naam eiser], wonende te [woonplaats], gemeente [Y], adres (als eiser) en verzoeker (als gedaagde), mondeling voorgedragen verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. H.J. Laumen, op de gronden zoals vermeld in het van voormelde behandeling opgemaakte proces-verbaal, en nader toegelicht ter zitting van deze kamer van 21 juni 2007.
1. BEOORDELING:
1.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de gronden, zoals vermeld in het van voormelde behandeling ter openbare terechtzitting van de voorzieningenrechter opgemaakte proces-verbaal, welke gronden ter zitting van deze kamer op 21 juni 2007 door verzoeker en zijn raadsman nader zijn toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Aan dit proces-verbaal zijn gehecht de aantekeningen die verzoeker en zijn raadsman hebben voorgedragen ter terechtzitting van deze kamer van 21 juni 2007.
1.2
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hen - onder meer - ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige rechter(s) af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts¬vordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechter¬lijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.3
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de rechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil.
Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de rechter niet on¬partijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
1.4
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een rechter dient voorop te staan dat deze uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
1.5
Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het mr. Laumen - in subjectieve zin - aan onpartijdigheid ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mr. Laumen inderdaad jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert de rechtbank niet zijn gebleken.
1.6
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden niettemin een zwaar¬wegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat mr. Laumen jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd was.
Uit de inhoud van het proces-verbaal dat is opgemaakt van de behandeling van de onder¬havige kort geding zaak ter openbare terechtzitting van 21 juni 2007 - alsmede uit de inhoud van de schriftelijke toelichting van mr. Laumen op het voorgevallene bij de behandeling van de onderhavige kort geding zaak - is de rechtbank gebleken dat mr. Laumen op die zitting met enige stemverheffing tot verzoeker heeft gesproken.
Het enkele feit van het spreken met stemverheffing leidt echter naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat er bij mr. Laumen sprake was van vooringenomenheid.
Voorts is de rechtbank gebleken dat de door mr. Laumen aan verzoeker gestelde vragen weliswaar "hard" waren, maar hun grondslag vonden in de voorafgaand aan het kort geding
- als producties bij de inleidende dagvaarding - aan de voorzieningenrechter overgelegde stukken.
De rechtbank is verder niet gebleken van begeleidende omstandigheden die een zwaarwegen¬de aanwijzing opleveren dat niettemin sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
1.7
Ook anderszins bevat het wrakingsverzoek, zoals door verzoeker en zijn raadsman nader toegelicht ter terechtzitting van deze kamer van 21 juni 2007, geen enkel aanknopingspunt dat de vrees zou kunnen rechtvaardigen dat mr. Laumen reeds een vooringenomenheid koesterde ten aanzien van (het handelen van) verzoeker.
1.8
Gelet op bovenstaande dient het verzoek tot wraking van mr. Laumen te worden afgewezen.
De behandeling van het kort geding zal worden voortgezet op donderdag 28 juni 2007 om 10.00 uur, welk tijdstip partijen hierbij wordt aangezegd.
2. BESLISSING
Wijst het verzoek tot wraking van mr. H.J. Laumen af.
Aldus gewezen op 25 juni 2007 door mr. J.R. Sijmonsma, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. J.N.F. Sleddens, rechters, in bijzijn van de griffier P.J. van der Zee.
PZ