ECLI:NL:RBMAA:2007:BA5678

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700314-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over voortzetting van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 11 april 2007 een beslissing genomen over de voortzetting van de plaatsing van een veroordeelde in een inrichting voor stelselmatige daders. De raadkamer heeft vastgesteld dat, na de oplegging van de isd-maatregel op 14 februari 2006, er op 28 maart 2007 nog steeds geen inhoudelijke uitvoering aan deze maatregel is gegeven. Dit is te wijten aan de trage administratieve afhandeling door de overheid, en niet aan de veroordeelde zelf. De noodzaak voor behandeling is echter nog steeds aanwezig, en de veroordeelde heeft aangegeven bereid te zijn om aan de behandeling deel te nemen.

De rechtbank heeft in de raadkamer de aanwezigen gehoord, waaronder de veroordeelde, diens raadsman en de officier van justitie. De officier van justitie pleitte voor opheffing van de maatregel, terwijl de raadsman en de veroordeelde pleitten voor voortzetting van de maatregel, gezien de aanstaande behandeling. De raadkamer heeft geconcludeerd dat het onacceptabel is dat er zo lang geen uitvoering is gegeven aan de maatregel, maar dat opheffing op dit moment niet in het belang van de veroordeelde zou zijn.

De raadkamer heeft daarom besloten dat de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden voortgezet en dat de noodzaak van voortzetting over uiterlijk zes maanden opnieuw zal worden getoetst. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A.C.A. Schreinemakers, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2007.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700314-05
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer voor strafzaken, gegeven naar aanleiding van de in het vonnis van deze rechtbank van 31 januari 2006 opgenomen beslissing ingevolge artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omtrent de noodzaak van de voorzetting van de in dat vonnis opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de maatregel) aan
[naam veroordeelde],
geboren te [geboortepla[woonplaats veroordeelde]datum veroordeelde],
wonende te [woonplaats veroordeelde],
thans gedetineerd in PI “Nieuw Vosseveld 1” te Vught,
hierna te noemen: [naam veroordeelde].
De procesgang
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 januari 2006 met parketnummer 03/700314-05 aan [naam veroordeelde] de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren, met de bepaling dat zes maanden na aanvang van de maatregel een beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van voornoemde maatregel zal plaatsvinden.
In raadkamer zijn aanwezig [naam veroordeelde], diens raadsman mr. Corten, advocaat te Sittard, en de officier van justitie. Tevens zijn aanwezig de getuige/deskundigen mevrouw R. en mevrouw V.
In raadkamer heeft de getuige/deskundige R. zakelijk weergegeven, verklaard dat de hele procedure veel te lang heeft geduurd, maar dat [naam veroordeelde] inmiddels daadwerkelijk is geïndiceerd voor behandeling bij de Stichting Dichterbij. Behoudens onvoorziene omstandigheden is zijn plaatsing aldaar nog slechts een administratieve formaliteit en zou deze uiterlijk in week 16 van 2007 een feit moeten zijn.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven enerzijds opheffing van de maatregel voor te staan, aangezien vanaf het tijdstip van oplegging van de maatregel bijna 14 maanden zijn verlopen, zonder dat een aanvang met de behandeling van [naam veroordeelde] is gemaakt, ondanks dat hij van mening is dat de noodzaak van behandeling nog steeds aanwezig is.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat [naam veroordeelde] het best gebaat zou zijn bij begeleiding en behandeling. Het zou daarom niet opportuun zijn de maatregel net nu op te heffen, nu de daadwerkelijke aanvang van de behandeling eindelijk in zicht komt.
[naam veroordeelde] heeft aangegeven bijzonder gefrustreerd te zijn door het feit dat alles zo lang geduurd heeft en dat hij ook nu feitelijk nog steeds in het ongewisse verkeert of de behandeling wel daadwerkelijk zal starten. Desondanks onderschrijft hij hetgeen zijn raadsman naar voren heeft gebracht en is hij nog steeds bereid aan een behandeling deel te nemen en zich hiervoor in te zetten.
De beoordeling
Het vonnis waarbij aan [naam veroordeelde] een isd-maatregel is opgelegd is op 14 februari 2006 onherroepelijk geworden. De raadkamer stelt vast dat vanaf dat moment tot het moment van het onderzoek in raadkamer op 28 maart 2007 nog steeds geen inhoudelijke uitvoering aan de maatregel is gegeven. De reden hiervoor is op geen enkele wijze aan [naam veroordeelde] toe te rekenen, maar is geheel gelegen in de trage administratieve afhandeling zijdens de overheid. Dat baart de raadkamer ernstige zorgen.
De raadkamer acht dit in beginsel onacceptabel. De raadkamer onderkent echter tevens dat de noodzaak van behandeling nog steeds aanwezig is en dat opheffing van de maatregel op dit moment - er van uitgaande dat behandeling daadwerkelijk binnen enkele weken zal starten - niet in het belang van veroordeelde is. Mede gelet op het feit dat [naam veroordeelde] nog steeds bereid is zich in te zetten voor zijn behandeling is de raadkamer van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden voortgezet.
De raadkamer zal dan ook dienovereenkomstig beslissen. Zij zal daarbij tevens bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de maatregel over uiterlijk zes maanden wederom zal worden getoetst.
DE BESLISSING
De raadkamer bepaalt
- dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 31 januari 2006 van deze rechtbank opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden voortgezet;
- dat de maatregel over uiterlijk zes maanden zal worden getoetst;
- dat het openbaar ministerie de raadkamer uiterlijk een maand vóór het verstrijken van voormelde periode bericht omtrent de voortgang van de maatregel en daarbij tevens een verklaring van de directeur van de inrichting omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan overlegt.
Aldus gegeven door mr. A.C.A. Schreinemakers, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2007