ECLI:NL:RBMAA:2007:BA5430

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703565-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor (poging tot) diefstal en brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 20 april 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van (poging tot) diefstal en opzettelijk brandstichten. De verdachte, geboren te [geboortedatum en plaats verdachte], werd in de tenlastelegging beschuldigd van drie feiten. Ten eerste, in de periode van 30 september tot en met 2 oktober 2006, heeft hij samen met anderen een hoeveelheid snoep weggenomen uit een bloemisterij in de gemeente Stein. Ten tweede, in de periode van 12 tot en met 13 september 2006, heeft hij geprobeerd gereedschap weg te nemen uit een graafmachine in Urmond. Ten derde, op 30 augustus 2006, heeft hij opzettelijk brand gesticht in een personenauto, wat gemeen gevaar voor omwonenden met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, gebaseerd op deskundigenrapporten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1 en 3, maar sprak hem vrij van feit 2, de poging tot diefstal. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de maatschappelijke onrust die de brandstichting had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703565-06
Datum uitspraak: 20 april 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2006 tot en met 2 oktober 2006 in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bloemisterij heeft weggenomen een hoeveelheid snoep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [P. B.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2006 tot en met 13 september 2006 te Urmond, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een graafmachine weg te nemen gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [L.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die graafmachine te verschaffen en/of dat weg te nemen gereedschap, althans die/dat goed(eren), onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met voornoemd oogmerk een ruit en/of een of meer slot(en) heeft geforceerd van die graafmachine, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2006 tot en met 30 augustus 2006 te Urmond, in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk/type Fiat Uno), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk brandspiritus, in elk geval een (licht) ontvlambare (vloei)stof in/aan die auto verspreid en/of vervolgens (daaraan) een (brandende) aansteker gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die personenauto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een nabijgelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 30 september 2006 tot en met 2 oktober 2006 in de gemeente Stein tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bloemisterij heeft weggenomen een hoeveelheid snoep, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] of [P. B.], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming;
2.
hij in de periode van 12 september 2006 tot en met 13 september 2006 te Urmond in de gemeente Stein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een graafmachine weg te nemen gereedschap, toebehorende aan [L.] en zich daarbij de toegang tot die graafmachine te verschaffen en dat weg te nemen gereedschap onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders met voornoemd oogmerk een ruit en sloten heeft geforceerd van die graafmachine, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 30 augustus 2006 te Urmond, in de gemeente Stein, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (merk/type Fiat Uno), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brandspiritus in die auto verspreid en vervolgens daaraan een brandende aansteker gehouden, ten gevolge waarvan die personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een nabijgelegen woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen te duchten was.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overweging omtrent het bewijs
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Ten overstaan van de politie heeft verdachte [K.] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met behulp van brandspiritus de betreffende auto in brand heeft gestoken.
Op grond van deze verklaring, alsmede op grond van de verklaring van verdachte, waarin deze onder andere een gedetailleerde beschrijving geeft van de fles brandspiritus, die zij op hun nachtelijke wandeling hadden meegenomen, van de herkomst van deze fles uit het “poetshok”, en de plaats in de auto waar de spiritus is verspreid, concludeert de rechtbank dat verdachte op zodanige wijze bij de brandstichting betrokken is geweest dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het verdachte is geweest die toen aldaar opzettelijk brandspiritus in die auto heeft verspreid en vervolgens daaraan een brandende aansteker heeft gehouden, ten gevolge waarvan die personenauto is verbrand. De rechtbank betrekt daarbij tevens de verklaring van verdachte ten overstaan van de politie dat hij zich al vaker had schuldig gemaakt aan brandstichtingen, hetwelk bevestiging vindt in het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 6 december 2006, opgemaakt, welk rapport vermeldt:
“Bij [naam verdachte] is sprake van een borderline persoonlijkheidsorganisatie (ook wel borderline persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling genoemd), zijn oorsprong vindend in de onveilige hechting, pedagogische verwaarlozing en – na de scheiding van zijn ouders – loyaliteitsconflicten jegens de ouderfiguren. De stoornis heeft antisociale en narcistische trekken vanuit zijn beïnvloedbaarheid en faalangst. Dit bij een adolescent die in beperkte mate verstandelijke begaafdheden vertoont.
(…)
[naam verdachte] is zwak-geïntegreerd, de gewetensontwikkeling is cognitief wel aanwezig maar moreel nog niet intern verankerd bij deze onder lijdensdruk levende jongen. Hij heeft een gering gevoel van eigenwaarde om zich assertief en minder afhankelijk op te stellen en het interne psychodynamische conflict leidt somtijds tot impulsdoorbraken en het naargeestig zoeken van ‘afleiding’, waaronder strafbaar gedrag.
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid kan gesteld worden dat betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beoordeeld.”
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor in het rapport gegeven gronden, met de conclusie dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 3 ten laste gelegde feit en dat voor het overige aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de detentie die reeds door verdachte is ondergaan.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht;
- het gevaarzettend karakter van het onder 3 bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Met het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, anderzijds beoogt deze straf het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt. De rechtbank zal de proeftijd daarbij stellen op een termijn van twee jaar.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
- 25 augustus 2006, de [adres slachtoffer 1], Diefstal dmv braak in ver. snoep/aanstekers [B.P.],
- 04 september 2006, de [adres slachtoffer 1], Diefstal dmv braak in ver. van snoep [B.P.].
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [naam gemachtigde L] als gemachtigde van [L.] en [van L.] zich ter zake van hun vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [L.] voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake ‘herstellen deuken en lakschade’ niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [L.] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 127,30 ten aanzien van de post ‘nieuw raam monteren’ en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Het, met inachtneming van het vorenoverwogene, nog resterende deel van de vordering van de benadeelde partij, zijnde de post ‘nieuwe spiegels’, zal worden afgewezen, daar de gestelde schade in zoverre ter terechtzitting niet is komen vast te staan,
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de hiervoor genoemde benadeelde partij [L.] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [van L.] door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 750,- en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- beveelt, dat van de opgelegde jeugddetentie een deel, groot vier maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet is nagekomen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [L.], [adres L.] te betalen een bedrag van € 127,30 (zegge: HONDERDZEVENENTWINTIG euro en DERTIG eurocent), ten aanzien van de post "nieuw raam monteren";
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [L.] ter zake de post nieuwe spiegels;
- bepaalt dat de benadeelde partij [L.], [adres L.] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [L.] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van één dag, met dien verstande dat toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [van L.], [adres van L.], te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: ZEVENHONDERDVIJFTIG euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [van L.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van één dag, met dien verstande dat toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, kinderrechter, mr. W.E. Elzinga en mr. I.S. Peskens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 20 april 2007, zijnde mr. P.E.C.M. Dahmen en mr. I.S. Peskens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703565-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 20 april 2007 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is NIET in de zaal van de zitting aanwezig. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Maastricht.