ECLI:NL:RBMAA:2007:BA5419

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700651-06, 03/005865-04 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal en opzetheling met geweld door twee verenigde personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal vergezeld van geweld en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 november 2006 in Maastricht samen met een mededader een tas heeft geprobeerd weg te nemen van een fietser, waarbij geweld werd gebruikt. De verdachte en zijn mededader hebben de bromfiets doelbewust afgeremd om op gelijke hoogte met de fietser te komen en de tas te grijpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de bestuurder van de bromfiets was, maar achtte het wel bewezen dat hij betrokken was bij de poging tot diefstal. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van heling van een bromfiets, die hij had verworven terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezen feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf behandeld, die werd gelast. De benadeelde partij werd in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat er schade was toegebracht door het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700651-06, 03/005865-04 (vtvv)
Datum uitspraak: 17 april 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 Huis van Bewaring Regulier te Vught.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 november 2006 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg(en) het [M-plein] en/of de [D-straat], in elk op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas met inhoud, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met een bromfiets naast en/of voorbij die [naam slachtoffer 1], welke op een fiets reed, is gaan rijden en/of met kracht aan de tas van die [naam slachtoffer 1], hebben/heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2006 in de gemeente Meerssen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, merk Peugeot Fox, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 31 oktober 2006 tot en met 14 november 2006 in de gemeente Meerssen, in elk geval in Nederland, een bromfiets, merk Peugeot Fox heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 29 augustus 2006 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, merk Peugeot Viva City, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 29 augustus 2006 tot en met 1 september 2006 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een bromfiets, merk Peugeot Viva City heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 14 november 2006 in de gemeente Maastricht (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een) imitatierevolver(s), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair, 3 primair, 3 subsidiair en 4 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een imitatierevolver overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal betreffende het onderzoek aan wapens en munitie is niet gebleken dat het voorwerp dat verdachte voorhanden heeft gehad een veerdrukpistool betrof dat een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, niet zijnde een (imitatie) revolver (zoals ten laste gelegd), maar zijnde een pistool. Gelet hierop acht de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 8 november 2006 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg, het [M-plein] en/of de [D-straat], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas met inhoud, toebehorende aan [naam slachtoffer 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [naam slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met zijn mededader met een bromfiets naast die [naam slachtoffer 1], welke op een fiets reed, is gaan rijden en met kracht aan de tas van die [naam slachtoffer 1] heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij in het tijdvak van 31 oktober 2006 tot en met 14 november 2006 in Nederland, een bromfiets, merk Peugeot Fox voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe primair gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de bestuurder van de bromfiets is geweest, aangezien enkel de getuige [Naam getuige 1] aldus heeft verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het de bestuurder was die naar de tas heeft gegrepen, aangezien ook dit alleen door de getuige [Naam getuige 1] is verklaard en deze verklaring in tegenspraak is met hetgeen de aangeefster heeft verklaard. De aangeefster heeft immers verklaard zeker te weten dat het de passagier was die een greep naar de tas deed. Indien de rechtbank in deze stelling mee gaat dient dit tot vrijspraak voor de verdachte te leiden, aldus de raadsman, aangezien niet bewezen kan worden dat de bestuurder op de hoogte was van het voornemen van de passagier om de tas te stelen en er zodoende geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking zoals voor medeplegen is vereist.
De rechtbank kan de raadsman niet volgen in zijn verweren. De rechtbank acht bewezen dat het de verdachte is geweest die op 8 november 2006 in Maastricht de bromfiets heeft bestuurd. De rechtbank baseert haar oordeel op het feit dat [Naam getuige 1] ter terechtzitting bij zijn verklaring, zoals afgelegd bij de politie, is gebleven en het feit dat de verklaring van [Naam getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige 2], in die zin, dat [naam getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte op de bewuste dag samen met haar op een bromfiets bij de C1000 heeft gereden.
Ten aanzien van de vraag of het de bestuurder of de passagier was die gepoogd heeft de tas weg te nemen merkt de rechtbank op dat deze vraag niet relevant is, aangezien de rechtbank bewezen acht dat feit 1 tezamen en in vereniging met een ander is gepleegd. De rechtbank baseert dit oordeel op het voorliggende dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Hieruit is de rechtbank gebleken dat de bromfiets op het moment dat de fietser bijna stilstond vlak naast de fietser reed. De getuige [Naam getuige 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat ook de bromfiets op dat moment bijna stilstond. Nadat gepoogd was de tas weg te nemen is de bromfiets vervolgens hard weggereden. De rechtbank concludeert hieruit dat de bromfiets niet bezig was de afremmende fietser (eventueel met aangepaste snelheid) in te halen, maar dat sprake was van een doelbewust afremmen om op gelijke hoogte met de fietser te komen om aldus naar de tas te kunnen grijpen. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan voldoende is bewezen dat sprake is van een dermate uitvoerige en nauwe samenwerking tussen de bestuurder en de passagier dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat weliswaar niet kan worden bewezen dat de verdachte de bromfiets heeft gestolen, maar dat dit ook niet geheel kan worden uitgesloten. Conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan degene die een diefstal heeft gepleegd niet tevens als heler worden aangemerkt. Nu in de onderhavige zaak niet vast staat dat de verdachte niet de dief is, kan hij om die reden niet voor heling worden veroordeeld.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad moet inderdaad worden aangenomen dat het feit dat iemand een helingshandeling heeft begaan ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf door diefstal heeft verkregen, aan diens veroordeling wegens heling in de weg staat. Dit laatste dient echter ter zitting aannemelijk te zijn geworden. De gebezigde bewijsmiddelen dwingen niet tot de conclusie dat verdachte de bromfiets heeft gestolen. De rechtbank zal dit verweer van de raadsman derhalve verwerpen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de bromfiets van een 15-jarige jongen genaamd [R.] heeft gekocht, terwijl verdachte wist dat deze [R.] zich bezig hield met het stelen van brommers. Voor de bromfiets - die een waarde had van € 700,00 - heeft verdachte slechts € 200,00 betaald. Onder de gegeven omstandigheden heeft verdachte bewust de kans aanvaard dat de bromfiets van enig misdrijf afkomstig was. Derhalve is in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte had voor de aankop van de bromfiets moeten nagaan of deze niet gestolen was. Zijn enkele verklaring dat hij via de site van de RDW heeft nagegaan of de brommer werkelijk gestolen was, brengt daarin geen verandering omdat de conclusie niet gerechtvaardigd is dat het niet opgenomen zijn in dit register betekent dat een bromfiets niet gestolen kan zijn. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in het tijdvak van 31 oktober 2006 tot en met 14 november 2006 schuldig heeft gemaakt aan heling van een bromfiets. Het feit dat [R.] heeft ontkent de betreffende bromfiets aan de verdachte te hebben verkocht doet hier niet aan af, aangezien [R.] - als mogelijke verkoper van een gestolen bromfiets - bij deze ontkenning alle belang heeft.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2 subsidiair:
opzetheling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 subsidiair en 4 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
-de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
-de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank rekent verdachte met name aan dat hij op 8 november 2006 gepoogd heeft met een ander een tas weg te nemen waarbij gebruik is gemaakt van geweld. Dat het uiteindelijk niet gelukt is om deze tas daadwerkelijk weg te nemen, heeft niet aan verdachte en zijn mededader gelegen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke overvallen door de slachtoffers als uitermate beangstigend worden ervaren. De ervaring keert dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd nadelige psychische gevolgen hiervan ondervinden.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een werkstraf voor de duur van 22 uren, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 5 januari 2006, gewezen onder parketnummer 03/005865-04.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Het beslag
Nu de rechtbank gebleken is dat door de verdachte en [H.] afstand is gedaan van de in beslag genomen voorwerpen, zal de rechtbank geen beslissing nemen op de vordering van de officier van justitie met betrekking tot deze voorwerpen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat aan [naam slachtoffer 2] rechtstreeks schade is toegebracht door het hiervoor onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, zodat deze in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat in casu een eventuele schade het directe gevolg is van de diefstal van de bromfiets en niet van de heling daarvan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
-verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
-verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
-verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
-veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN MAANDEN;
-beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
-gelast dat het voorwaardelijk deel van de aan de veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank, d.d. 5 januari 2006 (03/ 005865-04), opgelegde werkstraf voor de duur van 22 uren, subsidiair 11 dagen hechtenis alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
-verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2], [adres slachtoffer 2], in haar vordering niet-ontvankelijk;
-veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 17 april 2007.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700651-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 april 2007 in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 Huis van Bewaring Regulier te Vught.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.