RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700565-06 en 03/410180 (vtvv)
Datum uitspraak: 28 maart 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [naam slachtoffer] in een woning, gelegen aan de Veldekelaan 139, onder (verbale) bedreiging(en) en/of bedreigingen met een mes, vast gehouden en/of (daarbij) de deur van die woning afgesloten, in elk belet dat die [naam slachtoffer] de woning kon verlaten, en/of die [naam slachtoffer] meermalen geslagen en/of getrapt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (hard) te slaan en/of te schoppen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (hard) te slaan en/of te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 200 euro of 300 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door die [naam slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat zij/hij nog geld van hem te goed hadden en/of voort te bouwen op de angst, die bij die [naam slachtoffer] was ontstaan, uit de wederrechtelijke vrijheidsbeneming (onder andere bestaande uit geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer]) dat hieraan voorafging, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verbeteringen in de tenlastelegging
In de dagvaarding dient in de regels 8 en 9 van het ten laste gelegde onder 2 de zinsnede ‘door die [naam slachtoffer] te slaan en/of te schoppen en/of de woorden toe te voegen’ gelezen te worden als ‘die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of geschopt en/of de woorden toegevoegd’.
Verder dient in regel 10 van het ten laste gelegde onder 2 de zinsnede ‘voort te bouwen’ gelezen te worden als ‘heeft voortgebouwd’.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging zoals voorgelegd taalkundig onjuist is, terwijl anderszins duidelijk is wat de steller van de tenlastelegging de verdachte feitelijk verwijt. Bovendien gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat deze verbeterde lezing de verdachte geenszins in zijn belangen schaadt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet die [naam slachtoffer] in een woning, gelegen aan de Veldekelaan 139, onder verbale bedreigingen en bedreigingen met een mes, vastgehouden en belet dat die [naam slachtoffer] de woning kon verlaten, en die [naam slachtoffer] meermalen geslagen;
hij in de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente Beek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 200 euro of 300 euro, toebehorende aan die [naam slachtoffer], die [naam slachtoffer] heeft geslagen en de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat zij nog geld van hem te goed had en/of heeft voortgebouwd op de angst die bij die [naam slachtoffer] was ontstaan uit de wederrechtelijke vrijheidsbeneming, onder andere bestaande uit geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], dat hieraan voorafging, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs voor feit 1 primair
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, aangezien bij de verdachte het opzet ontbrak om het slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid te beroven. Naar de mening van de raadsman is weliswaar sprake van enige samenwerking, maar kan niet gesproken worden van een bewuste en nauwe samenwerking.
De raadsman is van mening dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging kan bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte dient derhalve van dit feit vrijgesproken te worden.
De rechtbank verwerpt het verweer, nu naar het oordeel van de rechtbank uit het voorliggende dossier afdoende is gebleken dat de samenwerking tussen verdachte en zijn mededader zo nauw en volledig is geweest dat naar het oordeel van de rechtbank medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden. De rechtbank stelt daartoe als volgt vast.
Aangever heeft verklaard eerst meermalen door medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] geslagen te zijn. Voordat hij geslagen werd hebben beide medeverdachten gezegd dat aangever niet weg zou gaan. Vervolgens komt verdachte enige tijd later naar de woning. Verdachte dreigt een mes te pakken en aangever “de strot” door te snijden. Aangever wordt - wederom - door medeverdachte [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en nu ook door verdachte geslagen. Verdachte heeft vervolgens met een mes in zijn handen dreigend voor aangever gestaan. Aangever is gelet op zijn eigen verklaring meerdere keren door verdachte en de twee voornoemde medeverdachten geslagen. Aangever heeft verklaard enorm bang te zijn geweest en daarom niets terug gedaan te hebben.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij aangever heeft geslagen en dat hij heeft gezegd dat aangever niet weg mocht gaan. Verder heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaard dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangever meerdere klappen hebben gegeven en dat verdachte tegen aangever gezegd heeft diens “strot” door te snijden.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat aangever niet weg mocht, omdat zij de waarheid boven tafel wilde hebben. Ook heeft zij verklaard dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] tegen aangever heeft gezegd dat hij niet weg zou komen, zolang de waarheid niet boven tafel was. Zij heeft bekend aangever klappen te hebben gegeven en heeft verklaard dat ook verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] het slachtoffer hebben geslagen.
Tenslotte heeft verdachte zelf verklaard dat aangever werd geslagen door de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]. Verdachte bekent aangever meerdere klappen gegeven te hebben. Aangever zag er bang uit en toen hij zei dat hij weg wilde mocht hij niet weggaan van beide medeverdachten. Aangever heeft “wel tig keer” geroepen dat hij naar huis wilde, maar medeverdachte [naam medeverdachte 1] zei daarop steeds dat hij aangever niet liet gaan. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] zei ook: “Jij komt gewoon niet de deur uit. Hier blijven”. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] zei: “Jij gaat nergens naar toe. De deur is dicht. Jij gaat nergens naar toe”. Verdachte heeft bekend gedreigd te hebben een mes te pakken. Of hij tevens heeft gedreigd aangever “de strot”door te snijden weet hij niet meer, aangezien hij onder invloed van alcohol was, maar hij houdt het wel voor mogelijk dat gezegd te hebben.
Bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs voor feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte hiervan vrijgesproken moet worden, aangezien hij niet het oogmerk heeft gehad om zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens de verklaring van verdachte wilde medeverdachte [naam medeverdachte 3] geld van het slachtoffer en moest verdachte zelf meegaan om er voor te zorgen dat het slachtoffer geld meenam. Hij moest mee om het slachtoffer in de gaten te houden.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de verdachte hoorde praten over een bedrag van € 200,00, te weten het geld van meubels die het slachtoffer en zij hadden gehad van de verdachte. Het slachtoffer gaf vervolgens aan dat hij het geld ging halen en liet zijn telefoon als onderpand aan medeverdachte [naam medeverdachte 4], zodat hij dan moest terugkomen.
Tenslotte heeft medeverdachte [naam medeverdachte 3] verklaard tegen het slachtoffer gezegd te hebben dat zij nog geld van hem kreeg omdat zij meubelen had gegeven. Verdachte is met het slachtoffer meegegaan om het geldbedrag van € 200,00 euro voor medeverdachte [naam medeverdachte 3] op te gaan halen. Verdachte is meegegaan, omdat medeverdachte [naam medeverdachte 3] dacht dat het slachtoffer anders toch niet terug zou komen. Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft bekend het slachtoffer twee keer met een platte hand op zijn arm geslagen te hebben.
De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat gesproken moet worden van een poging tot afpersing door meerdere personen. Verdachte moet hebben beseft dat de hierboven beschreven handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed.
Op grond van het vorenoverwogene dient het verweer van de raadsman verworpen te worden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, nu verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is naar de mening van de raadsman maar zeer de vraag of sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, aangezien uit het dossier niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat ook voor het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen, omdat niet is komen vast te staan dat het slachtoffer klappen en trappen met een dusdanige intensiteit heeft gekregen dat hij als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, aangezien hij niet het oogmerk heeft gehad om zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen.
Ten aanzien van de gevorderde straf heeft de raadsman aangevoerd, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een veroordeling dient te volgen, dat deze te hoog is. Hij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht én eventueel een taakstraf passend.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is;
- de omstandigheid dat verdachte bij het bewezenverklaarde onder 2 heeft voortgebouwd op de angst die bij het slachtoffer was ontstaan uit de wederrechtelijke vrijheidsberoving (het bewezenverklaarde onder 1 primair).
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting heeft [naam en adres slachtoffer], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding, onder opgave van de inhoud daarvan en van de gronden waarop deze berust, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake materiële schadevergoeding, niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het hiervoor primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit straffen zullen worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van de hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 26 augustus 2005, gewezen onder parketnummer 03/410180-05.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
De raadsman heeft ten aanzien van de tenlastegelegde en hierboven bewezenverklaarde feiten het verweer gevoerd dat deze feiten van een heel andere orde zijn, dan het feit waarvoor verdachte op 26 augustus 2005 de voorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd heeft gekregen, weshalve de tenuitvoerlegging afgewezen moet worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en zij overweegt daartoe als volgt. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte binnen het feitencomplex van het onder 2 bewezen verklaarde feit een motorrijtuig, te weten een personenauto, onder invloed van alcohol heeft bestuurd. Zij heeft daarbij met name gelet op de door verdachte op zitting afgelegde verklaring, inhoudende dat hij op 18 oktober 2006 bier had gedronken en dat hij diezelfde avond, toen het slachtoffer het geldbedrag moest gaan halen, de auto heeft bestuurd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 47, 57, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot drie maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), terzake de post immateriële schadevergoeding;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] terzake de post materiële schadevergoeding in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
- gelast dat de voorwaardelijke straf, te weten ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2007, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.