ECLI:NL:RBMAA:2007:BA3943

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700446-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met vrijspraak voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 18 augustus 2006 in Heerlen zijn vriendin met beide handen bij de keel gegrepen en haar tegen een deurpost geduwd. De rechtbank overwoog dat, hoewel de handelingen van de verdachte ernstig waren en potentieel levensbedreigend konden zijn, er geen opzet op de dood van het slachtoffer kon worden bewezen. De verdachte had de keel van het slachtoffer slechts twee tellen dichtgeknepen en had haar daarna onmiddellijk weer losgelaten. Het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, bestond uit rode vlekken in de hals, wat als gering werd beschouwd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Wat betreft de subsidiaire aanklacht van poging tot zware mishandeling, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de keel van het slachtoffer had dichtgeknepen, maar niet dat hij de intentie had om haar te doden. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte sinds het voorval, waaronder het behouden van zijn baan en het vermijden van drugsgebruik. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd gegeven, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 50 uren. Tevens werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de richtlijnen van de Reclassering Nederland, inclusief mogelijke behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700446-06
Datum uitspraak: 2 maart 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, de keel van die [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of heeft dichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, de keel van die [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2006 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend meermalen, althans eenmaal, de keel van [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgehouden, waardoor die [naam slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Nadere overweging met betrekking tot het primair en subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd omdat zij de opzet niet aanwezig acht. Tevens heeft de raadman vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte met beide handen de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, haar tegen de post van een deur heeft geduwd en haar vervolgens van de grond heeft opgetild. Deze verklaring wordt door het slachtoffer [naam slachtoffer]s en door getuige [naam getuige] bevestigd. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer van haar leven te beroven.
De rechtbank overweegt dat op zich de handelingen van verdachte ernstig zijn en de mogelijkheid in zich hebben dat het slachtoffer komt te overlijden. Echter in dit geval heeft verdachte zijn handen twee tellen om de hals van het slachtoffer gehouden en heeft hij haar erna meteen weer losgelaten. Bovendien was het letstel van het slachtoffer gering (rode vlekken in de hals). Derhalve kan opzet niet bewezen worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van mening dat het met twee handen vastpakken van de hals van het slachtoffer en haar vervolgens op deze wijze met kracht optillen, zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer kan veroorzaken. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
Subsidiair:
poging tot zware mishandeling
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit onder 1 subsidiair zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Zij acht deze straf gerechtvaardigd nu het hier een geval van huiselijk geweld betreft hetgeen bestreden moet worden wegens de grote impact hiervan op de samenleving.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit. Voor wat betreft het subsidiaire feit heeft de raadsman naar voren gebracht zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot een eventueel op te leggen straf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft het slachtoffer, zijn vriendin, in haar eigen huis met beide handen bij haar keel gegrepen, tegen een deurpost aan geduwd en haar vervolgens omhoog geduwd.
Deze feiten moeten voor het slachtoffer beangstigend zijn geweest en hebben een grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit gemaakt. Het is bekend dat dergelijke feiten tot psychische schade bij het slachtoffer kunnen leiden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking genomen dat in de rapportage van de reclassering verdachte is omschreven als impulsief, onstuurbaar en iemand die zijn eigen plan trekt en toch bij zijn vriendin verblijft. Het risico op recidive wordt derhalve hoog ingeschat.
Teneinde herhaling van soortgelijke strafbare feiten te voorkomen of te beperken, acht de rechtbank begeleiding/behandeling door en onder de regie van de reclassering noodzakelijk, die dan weer een deel van de begeleiding/behandeling kan onderbrengen bij een forensische polikliniek als “De Horst” of een daarmee te vergelijken gespecialiseerde instantie. De rechtbank ziet op grond van het bovenvermelde aanleiding de rapportage van Reclassering Nederland te volgen en begeleiding van verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde van het voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat sedert het voorval er in een korte periode een positieve ontwikkeling in het leven van verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte is in staat gebleken zijn baan te behouden, zich te onthouden van het gebruik van softdrugs en hij heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening. Inmiddels is de relatie tussen verdachte en zijn vriendin hersteld en de te verwachten gezinsuitbreiding maakt dat verdachte extra gemotiveerd is om aan zichzelf en aan een goede toekomst te werken.
Het voorgaande is ter terechtzitting door mevrouw [B.], rapportrice van de Reclassering Nederland, bevestigd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is grond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE MAANDEN;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, ook als dit inhoudt een behandeling bij de FPP De Horst of een daarmee te vergelijken gespecialiseerde instantie, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 50 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en mr. C.M.J. van den Acker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Teeuwissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2007 zijnde mr. W.A.P. Hillen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen