ECLI:NL:RBMAA:2007:BA2901

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700648-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsmisdrijf met ernstige gevolgen voor slachtoffer in Heerlen

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 9 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een ernstig geweldsmisdrijf. Het incident vond plaats op 5 augustus 2006 in Heerlen, waar het slachtoffer zonder enige aanleiding ten val werd gebracht en in het gezicht werd geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze gewelddadige handelingen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet betrokken was bij de vechtpartij, maar de rechtbank oordeelde dat zijn gedetailleerde verklaring, waarin hij zijn eigen rol beschrijft, als bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank verwierp ook de complottheorie van de raadsman, die stelde dat de verdachte onterecht de schuld in de schoenen werd geschoven. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van poging tot doodslag, gezien de samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door het geweld schade had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700648-06
Datum uitspraak: 9 maart 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 Huis van Bewaring Regulier te Vught.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader(s) die [naam slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft geduwd, althans ten val heeft gebracht, en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer], terwijl die op de grond lag, tegen het hoofd en/of in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2006 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hersenkneuzing en/of een afgebroken kies en/of een hoofdwond en/of een of meer bloeduitstortingen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) op de grond te duwen, althans ten val te brengen, en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer], terwijl die op de grond lag, tegen het hoofd en/of in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader(s) die [naam slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft geduwd, althans ten val heeft gebracht, en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer], terwijl die op de grond lag, tegen het hoofd en/of in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ontvankelijkheid
Volgens de raadsman blijkt uit het dossier van twee andere verdachten die (mede) schuld zijn aan het letsel van het slachtoffer. Hij stelt onbegrijpelijk te vinden dat de officier van justitie, op basis van het dossier, deze beide personen niet vervolgt en verdachte wel en dan nog wel ter zake van poging tot doodslag in vereniging.
Voor zover de rechtbank hieruit een niet-ontvankelijkheidsverweer moet afleiden overweegt zij als volgt:
De enkele omstandigheid dat andere personen eveneens zouden hebben bijgedragen aan het door het slachtoffer opgelopen letsel, welke personen niet worden vervolgd, leidt nog niet tot strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 augustus 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededaders die [naam slachtoffer] ten val heeft gebracht, en die [naam slachtoffer], terwijl die op de grond lag, in het gezicht, heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Bewijsverweren
Verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman ten aanzien van het tenlastgelegde aangevoerd dat verdachte niet betrokken was bij de vechtpartij op 5 augustus 2006 te Heerlen. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd nadat de verbalisant hem had medegedeeld dat op de videobeelden te zien was dat hij het slachtoffer een trap gaf. Vervolgens is verdachte gaan verklaren. De raadsman voert aan dat verdachte woorden in de mond zijn gelegd, terwijl verdachte zich in feite niets meer kon herinneren van die avond, nu hij immers onder invloed van alcohol en verdovende middelen was. De raadsman heeft geconcludeerd dat de bekentenis van verdachte niet mag en kan worden gebruikt als bewijsmiddel voor een bewezenverklaring.
Anders dan de raadsman stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte woorden in de mond zijn gelegd. Verdachte heeft immers een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd, waarin hij onder meer verklaart dat hij op een afstand van één meter van het slachtoffer stond en het slachtoffer een trap met geschoeide voet in zijn gezicht heeft gegeven. Ook heeft verdachte verklaard dat de trap die hij gaf een ‘high kick’ genoemd wordt. De trap die hij gaf, ging met kracht, want het slachtoffer ging knock-out en zakte in elkaar. Verdachte gaf aan dat “toen die man in elkaar zakte hij met zijn hoofd tegen de grond knalde dat een bonkend geluid maakte”. Verdachte “schrok zich toen kapot”.
De rechtbank gaat om die reden voorbij aan het betoog van de raadsman en bezigt de verklaring van verdachte als bewijs.
Complottheorie
Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat er na een uitzending van “De gouden tip” een bijeenkomst is geweest waarbij de hele groep van die avond aanwezig is geweest behalve verdachte. Zij hebben samen naar de uitzending gekeken en besloten zich bij de politie te melden en het verhaal te vertellen. Het ligt in de visie van de raadsman voor de hand dat verdachte de schuld in de schoenen wordt geschoven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunt opgeleverd om de zogenaamde ‘complottheorie’ van de raadsman aannemelijk te achten. Immers, alleen getuige [naam getuige] noemt expliciet de naam van verdachte als zijnde de persoon die zij heeft zien schoppen. De andere getuigen verklaren enkel dat verdachte zelf tegen hen gezegd heeft dat hij het slachtoffer tegen het gezicht heeft geschopt. Zelfs de beide broers die volgens de raadsman de daadwerkelijke verdachten zijn, beschuldigen verdachte niet expliciet.
De inhoud van de door deze getuigen afgelegde verklaringen leiden aldus niet tot het oordeel dat ze zodanig op elkaar zijn afgestemd dat verdachte de schuld in de schoenen krijgt geschoven. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Opzet
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde, omdat de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake nu niet kan worden gesproken van extreem risicovol gedrag, nu er wordt geschopt tegen het lichaam.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank gaat, gezien de verklaring van verdachte zelf en van [naam getuige], er vanuit dat de schop is gegeven tegen het gezicht van het slachtoffer.
Indien van korte afstand en met een geschoeide voet, met kracht en zeer hard in het gezicht van een persoon, zijnde immers een kwetsbare plaats, wordt geschopt, is naar de ervaring leert, de kans op overlijden van deze persoon allerminst ondenkbeeldig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden.
Medeplegen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, onder meer stellende dat niet bewezen kan worden geacht dat sprake is geweest van medeplegen van poging tot doodslag, nu daartoe de bewuste samenwerking ontbreekt en het letsel is veroorzaakt door de val op de stoeprand.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat tussen een groep personen waartoe de verdachte en zijn mededaders behoorden en de groep van het slachtoffer een woordenwisseling is ontstaan.
De mededaders hebben het slachtoffer ten val gebracht, waarna verdachte is teruggegaan naar de plaats waar het slachtoffer en de mededaders zich bevonden en het slachtoffer met geschoeide voet vervolgens heeft geschopt.
Gelet op de eigen gedraging van verdachte en de gedragingen van zijn mededaders en het feit dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de mededaders, maar er juist op af is gegaan, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat gezegd kan worden dat verdachte het tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
Primair:
medeplegen van poging tot doodslag
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waarin verdachte verkeert, zodat de gevorderde straf te hoog is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf. Het slachtoffer is door verdachte en zijn mededaders zonder enige aanleiding ten val gebracht en in het gezicht geschopt waarvan het slachtoffer ook thans nog problemen ondervindt.
Een dergelijke handelwijze acht de rechtbank verwerpelijk. Naar de ervaring leert, zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende gevoelens angstgevoelens bij de directe slachtoffers. Zij dragen bovendien in hoge mate bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf voorts rekening met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede uit het op 12 september 2006 uitgebrachte reclasseringsrapport.
Alle bovenstaande factoren in haar oordeel betrokken hebbend, komt de rechtbank tot de hierna te noemen straf. Deze straf ligt lager dan de gevangenisstraf die door het Openbaar Ministerie is geëist. Dat hangt samen met het Nederlandse strafklimaat, waarnaar de rechtbank eveneens heeft gekeken. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de initiërende rol van de medeverdachten, waarbij zij tevens heeft laten meespelen dat het door het slachtoffer ondervonden letsel, in ieder geval voor een deel, is veroorzaakt door de val van het slachtoffer op de stoeprand, getuige de wond op het achterhoofd die het slachtoffer heeft opgelopen.
Beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer], [adres slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 2513,86 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering als voorschot op een eventueel via het civiele recht te vorderen schadevergoeding geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45,
47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIERENTWINTIG MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ACHT MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de teruggave aan Gemeente Heerlen, Postbus 1, 6400 DH Heerlen van het inbeslaggenomene, te weten 1.00 STK Foto, beeldmateriaal en fotoprints van diverse camera's;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], [adres slachtoffer] Heerlen, te betalen een bedrag van
€ 2513,86, als voorschot op een mogelijk bij de civiele rechter aan te brengen vordering, vermeerderd met de wettelijke rente van 5 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], [adres slachtoffer], te betalen een bedrag ad. € 2513,86, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] voormeld bedrag ad.
€ 2513,86, heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag ad. € 2513,86, heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2007.