RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 2 april 2007
Zaaknummer : 117579 / KG ZA 07-75
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort-gedingvonnis gewezen
Mr. Frederik Willem UDO,
wonende te Maastricht,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GLOBAL ENTERPRISES B.V., statutair gevestigd te Maastricht,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. D.A.J Roomberg;
1. [gedaagde sub 1]],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
procureur mr. J.M.H. Römkens;
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
procureur mr. J.M.H. Römkens;
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M.H. Römkens.
1. Het verloop van de procedure
Eiser in conventie heeft gedaagden in conventie gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 19 maart 2007, heeft eiser in conventie gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
Gedaagden in conventie hebben verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Vervolgens heeft gedaagde sub 3 een eis in reconventie ingesteld.
Verweerder in reconventie heeft tegen de reconventionele vordering verweer gevoerd.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1 Op 25 januari 2006 is in staat van faillissement verklaard de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Global Enterprises B.V., statutair gevestigd te Maastricht. Als curator is eiser aangesteld, hierna aangeduid als “de curator”. Gefailleerde exploiteerde sedert 1998 een groothandel in zeer diverse artikelen, zoals huis-, tuin- en keukenartikelen, speelgoed, gereedschappen, elektronica, schoolartikelen, gsm's, kleding en food-artikelen.
2.2 Gedaagden sub 2 en sub 3, ook wel te noemen “[gedaagde sub 2]” resp. “[gedaagde sub 3]” waren statutair bestuurder van gefailleerde. Volgens de curator werd gefailleerde echter niet alleen bestuurd door voornoemde gedaagden, maar feitelijk ook door hun vader, gedaagde sub 1, ook te noemen: “[gedaagde sub 1]] ”, althans was deze (mede-) beleidsbepaler dan wel feitelijk leidinggevende.
2.3 (Onder meer) gedaagden zijn aanvang 2006 op verdenking van belastingfraude aangehouden en enige tijd in verzekering gesteld. Op 22 februari 2006 is door de belastingdienst een fiscaal rapport opgemaakt, waarin is gerelateerd dat door [gedaagde sub 1] van januari 2002 tot en met augustus 2005, in samenwerking met verschillende personen, valse in- en verkoopfacturen alsmede vervoersdocumenten zijn opgemaakt betreffende de levering van goederen aan resp. door gefailleerde. Aan de hand van deze gefingeerde facturen is volgens het rapport door gefailleerde in omvangrijke mate voorbelasting in aftrek gebracht. De schade is gelijk aan de totale correctie, zoals door de belastingdienst vastgesteld op € 1.386.747,-.
2.4 De curator is tegen voormelde achtergrond van mening dat gedaagden aansprakelijk zijn ex artikel 2: 248 BW, alsmede dat de gedaagden sub 2 en 3 hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld hebben ex artikel 2: 9 BW. Daarnaast is de curator van oordeel dat gedaagden onrechtmatige daden hebben gepleegd door een valse facturenstroom binnen de administratie van gefailleerde op te zetten en te onderhouden. Uit dien hoofde acht de curator zich bevoegd te ageren namens de gezamenlijke schuldeisers, dan wel namens de failliete vennootschap c.q. de boedel der failliete vennootschap.
2.5 De fiscus heeft tot voormeld bedrag een preferente vordering ingediend. Voorts zijn er concurrente crediteuren ten bedrage van vooralsnog € 448.051,85. Het salaris curator wordt tot op heden begroot op € 98.070,48,-. De faillissementsrekening bedraagt thans € 47.891,55, waardoor het tekort € 2.321.602,70 beloopt.
2.6 Bij brieven van 26 en 31 januari 2007 heeft de curator gedaagden voor het gehele tekort aansprakelijk gehouden, wat niet tot enig resultaat heeft geleid. Tevens heeft de curator conservatoir beslag laten leggen tot verhaal van zijn pretense vorderingen op een in eigendom aan [gedaagde sub 3] toebehorende woning, alsmede conservatoir derdenbeslag op de vordering die de verkoper op de kopers van deze woning heeft als ook onder de notarissen die vermoedelijk bij het transport betrokken zullen zijn.
2.7 Tegen voormelde achtergrond heeft de curator gevorderd bij vonnis in kort geding en uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] elk hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de curator van een voorschot op het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening met overige baten kunnen worden voldaan van € 1.500.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening inzake het faillissement van Global Enterprises;
subsidiair:
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] elk hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag aan de curator ten titel van een voorschot op het bedrag van de schulden van de vennootschap voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, met als ondergrens het bedrag van € 1.500.000,-, zijnde het bedrag van de totale benadeling van de in het faillissement opgekomen schuldeisers uit hoofde van de door de bestuurders van gefailleerde Global Enterprises gepleegde onrechtmatige daden jegens voornoemde schuldeisers;
tertiair:
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] elk hoofdelijk in bovengenoemd faillissement te veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag aan de curator ten titel van een voorschot op het bedrag van de schulden van de vennootschap voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, met als ondergrens het bedrag van € 1.386.747,- zijnde het bedrag van de totale benadeling van de in het faillissement opgekomen schuldeiser de belastingdienst uit hoofde van de door de bestuurders van gefailleerde Global Enterprises niet in acht genomen norm uit artikel 2: 9 BW jegens voornoemde schuldeiser;
zowel primair als subsidiair als tertiair:
[gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] elk hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder mede begrepen de kosten samenhangend met de door de curator ter verhaal van zijn vorderingen gelegde beslagen, welk bedrag vooralsnog wordt begroot op € 1.485,39.
2.8 Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
2.9 Op 16 maart 2007 is de onroerende zaak van [gedaagde sub 3] waarop door de curator conservatoir beslag is gelegd, in eigendom overgedragen. Het beslag rust thans op de gelden die onder de instrumenterend notaris zijn en waarvan, na afrekening, voor [gedaagde sub 3] een bedrag resteert van € 16.506,63. [gedaagde sub 3] wenst € 7.678,48 hiervan te laten doorbetalen aan de door hem in het kader van de verkoop ingeschakelde makelaar. Op grond van - kortweg - de stellingen die in conventie reeds zijn betrokken, heeft [gedaagde sub 3] gesteld dat het gelegde beslag goede grond mist en heeft deze gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de curator te bevelen het beslag op voornoemd bedrag van € 16.506,63, dat is geparkeerd op de derdenrekening van notariskantoor De Waal, op te heffen en de notaris, binnen vijf werkdagen na het te wijzen vonnis, mede te delen dat [gedaagde sub 3] over voornoemd bedrag kan beschikken, althans zodanige beslissing te nemen als door de voorzieningen-rechter in goede justitie te bepalen, met veroordeling van de curator in de kosten.
2.10 De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
3.1 Gedaagden hebben de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Omdat de curator zich “met name (beroept) op de juistheid van de in de dagvaarding genoemde naheffings-aanslagen omzetbelasting”, zou de belastingrechter bij uitsluiting bevoegd zijn. Dit verweer wordt verworpen. Het gaat in deze zaak niet om het beoordelen van de omvang van de materiële belastingschuld van gefailleerde, maar, gezien de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen, om de vraag of gedaagden - onder meer - kennelijk onbe-hoorlijk bestuur kan worden verweten. Van een gebrek aan connexiteit is geen sprake.
3.2 De curator zou voorts in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zijn vanwege het ontbreken van machtiging van de rechter-commissaris om deze procedure te voeren. Ook dit door gedaagden voorgedragen verweer treft geen doel. De rechter-commissaris heeft, blijkens een door de curator overgelegde brief van 13 maart 2007, (inmiddels) machtiging verleend, en deze is genoegzaam.
3.3 Gedaagden hebben aangevoerd dat zij niet in staat zijn geweest om zich in voldoende mate te verweren tegen de vorderingen omdat zij geen inzicht hebben in de volledige administratie en bovendien het proces-verbaal van de FIOD pas op 13 maart 2007 is ontvangen. Er zou daarom geen sprake zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dit verweer slaagt niet. De vorderingen van de curator zijn gebaseerd op het rapport van de FIOD en dat is tijdig - dat wil zeggen ten minste 3 werkdagen vóór de zittingsdag - aan gedaagden toegezonden, overeenkomstig het door de rechtbank uitgevaardigde, en op behoorlijke wijze bekendgemaakte procesreglement voor kort geding. Het rapport is zeker niet zodanig uitgebreid, dat kennisneming ervan binnen deze termijn niet wel mogelijk is. De originele administratie is sedert de inval van de FIOD in september 2005 inderdaad niet meer in het bezit van gedaagden, maar, zoals de curator onweersproken heeft gesteld, is deze administratie op verzoek van gedaagden door de FIOD vervolgens weer in kopie aan hen ter beschikking gesteld. Gedaagden zijn, met andere woorden, niet in hun verdediging geschaad. Dat er geen sprake zou zijn van een eerlijk proces, is daarom niet aannemelijk.
3.4 Crediteuren hebben, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, belang bij een voortvarende afwikkeling van het faillissement. Aanzuivering van een tekort door de bestuurders / beleidsbepalers / feitelijk leidinggevenden die daarvoor aansprakelijk zijn te houden brengt, mede in het licht van de gerechtvaardigde belangen van de crediteuren, een voldoende spoedeisend belang bij een daartoe strekkende voorziening met zich. Ook in casu gaat dit op. Van enig reëel restitutierisico is niet gebleken. De curator zal, zo heeft hij verzekerd, eventueel van gedaagden te ontvangen gelden onder zich houden en, naar de voorzieningenrechter verder verstaat, voor eventuele terugbetaling aan gedaagden gereed houden, totdat het faillissement wordt afgewikkeld.
3.5 De curator heeft het aan gedaagden gemaakte verwijt met name daarin gezocht, dat zij hun taak als bestuurder / beleidsbepaler / feitelijk leidinggevende kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Deze stelling heeft hij doen steunen op het rapport van de FIOD van 22 februari 2006. Uit dat rapport, welk een samenvatting is van een rapport van “tussen de 800 tot 1000 pagina’s”, valt af te leiden dat gedaagde [gedaagde sub 1] in de periode van januari 2002 tot en met augustus 2005 in samenwerking met verschillende personen, waaronder de heren [persoon 1] uit [woonplaats persoon1 ] en [persoon 2] uit [woonplaats persoon 2], valse in- en verkoopfacturen alsmede vervoersdocumenten heeft opgemaakt betreffende de levering van goederen aan resp. door gefailleerde. Aan de hand van deze gefingeerde facturen zou door gefailleerde, door middel van haar periodieke aangiften omzetbelasting, in omvangrijke mate voor-belasting in aftrek zijn gebracht. De fraude ging volgens de FIOD - in het kort - als volgt in zijn werk. De medeverdachte in het strafrechtelijk onderzoek, de heer [persoon 1] voornoemd, en de Nederlandse en Belgische bedrijven waarover hij de beschikking had, maakten in opdracht van [gedaagde sub 1] verkoopfacturen op betreffende fictieve levering van goederen aan gefailleerde. Op deze facturen werd een bedrag aan omzetbelasting vermeld, welk bedrag echter niet door de bedrijven van de heer [persoon 1] werd afgedragen, maar wel door gefailleerde als voorbelasting in aftrek werd gebracht. Naast de heer [persoon 1] is ook verdacht de heer [persoon 2] voormeld, die op dezelfde wijze gefailleerde behulpzaam zou zijn geweest. Vervolgens werden door gefailleerde valse verkoopfacturen opgemaakt ter zake van gefingeerde leveringen van goederen op naam van bedrijven in België onder vermelding van 0% omzetbelasting (intra-communautaire leveringen). Over een deel van deze Belgische ondernemingen had de heer [persoon 1] vermoedelijk zeggenschap, dan wel zijn de namen van deze Belgische ondernemingen door de heer [persoon 1] gebruikt, zo relateert de fiscus in haar rapport. Met de valselijk opgemaakte verkoopfacturen werden de eveneens valselijk opgemaakte inkoopfacturen verrekend, of in ieder geval voorgewend dat er inkomsten waren om de inkoopfacturen te betalen. Tussen de bestuurders van gefailleerde en de heren [persoon 1] en [persoon 2] zouden, met andere woorden, afspraken zijn gemaakt over het opzetten van een valse facturenstroom alsmede over de verdeling van de niet door of namens de heren [persoon 1] en [persoon 2] afgedragen, maar wel door gefailleerde in aftrek gebrachte omzetbelasting. Daarbij bestaat volgens het rapport het vermoeden dat het grootste deel van de omzetbelasting aan gefailleerde verbleef en aan de heren [persoon 1] en [persoon 2] slechts een beperkte vergoeding voor hun “diensten” werd betaald. Correctie van de door gefailleerde gedane aangiften resp. naheffing leidt tot een vordering van de fiscus van € 1.386.747,-.
3.6 Gedaagden hebben zich tegen deze lezing gekant. Het rapport van de FIOD berust volgens gedaagden op “een opeenstapeling van vermoedens”. Voor de vraag of en welke naheffingsaanslag aan gefailleerde kan worden opgelegd, is van belang of de op de facturen vermelde omzetbelasting betreffende de levering van goederen aan gefailleerde en de op de facturen vermelde omzetbelasting betreffende de levering van goederen door gefailleerde, correct op de facturen is vermeld. Voor de vraag of gefailleerde omzetbelasting betreffende de door haar geleverde goederen in aftrek mag brengen, is niet relevant of de leverancier die omzetbelasting aan de belastingdienst afdraagt. Voor de vraag of gefailleerde goederen aan in België gevestigde ondernemingen onder 0 % omzetbelasting mag leveren is niet van belang of die onderneming ter zake van die levering aangifte in België doet. De naheffingsaanslagen die ter zake aan gefailleerde zijn opgelegd, zijn ten onrechte opgelegd. Voor zover er al naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd, moeten die aan de betref-fende leveranciers en/of afnemers van gefailleerde worden opgelegd. Gedaagden bestrijden voorts dat zij ermee bekend waren dat de in het fiscaal rapport genoemde leveranciers van gefailleerde en/of afnemers van hun verplichtingen ter zake van de omzetbelasting niet zouden nakomen. Uit een en ander blijkt dat gedaagden bestrijden dat gefailleerde zich van vervalste facturen heeft bediend. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wisten hoe dan ook van niets. Betwist wordt dat gefailleerde haar boekhoud- en administratie-verplichtingen heeft geschonden en dat gedaagden hun taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. De administratie van gefailleerde is perfect in orde. Het faillissement van gefailleerde is veroorzaakt door omstandigheden ter zake waarvan het bestuur van gefailleerde geen verwijt kan worden gemaakt, namelijk de onjuiste beoordeling door de belastingdienst van de vraag of en door wie ter zake van voornoemde leveringen naheffingsaanslagen omzetbelasting kunnen worden opgelegd.
3.7 Overwogen wordt als volgt. Het meergenoemde fiscaal rapport is een door ambtenaren van de FIOD op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Aan een document met deze status wordt rechtens niet licht getild. Dat ligt slechts anders wanneer het stuk in kwestie luce clarius van goede grond is gespeend, maar zo’n situatie doet zich hier niet voor. In het rapport is over een periode van januari 2002 tot en met augustus 2005 een achttal ongerijmde transacties van gefailleerde nader onder de loep genomen. De FIOD heeft, zo is gerelateerd, aan de hand van in- en verkoopfacturen alsmede bijbehorende of juist ontbrekende vervoers-documenten, rapporten van Dun & Bradstreet, rechtshulpverzoeken, de geautomatiseerde systemen van de belastingdienst en door getuigen en verdachten afgelegde verklaringen, de goederen- en geldstromen binnen de onderneming van gefailleerde in kaart gebracht. Op basis van dat onderzoek, mede in het licht van de door de heer [persoon 1] afgelegde bekentenissen die, zo stelt de voorzieningenrechter vast, aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, kan voorshands voldoende aannemelijk worden geacht dat de in- en verkoopadministratie van gefailleerde inderdaad zijn vervalst. Op die onregelmatige wijze zijn voor omvangrijke bedragen omzetbelasting van de belastingdienst teruggevorderd. Wat door gedaagden verder wordt uitgedragen, heeft een hoog abstractiegehalte. Het door gedaagden voorgedragen exposé is in algemene bewoordingen gesteld en is niet of nauwelijks op de door de curator concreet genoemde kwesties toegesneden. Een poging om de zwartepiet door te schuiven naar de heren [persoon 1] en [persoon 2], is tot mislukken gedoemd. Dat [gedaagde sub 1] met de bedenkelijke activiteiten van deze personen niets van doen heeft gehad, zoals tamelijk apodictisch wordt betoogd, is tegen de achtergrond van de op minutieus onderzoek steunende bevindingen van de FIOD immers voorshands niet erg aannemelijk. En of de leverancier in kwestie de omzetbelasting aan de belastingdienst heeft afgedragen is niet zonder meer irrelevant; het kan, afhankelijk van andere factoren weliswaar, een aanwijzing zijn dat er iets onoorbaars aan de hand is en kan mede als (steun-)bewijs daarvoor dienen. Dat geldt ook voor de vraag of de in België gevestigde ondernemingen van desbetreffende leveringen aangifte hebben gedaan en als zodanig voor de omzetbelasting staan geregistreerd. Wat hiervan zij, des Pudels Kern is in ieder geval, en gedaagden zien dit geheel over het hoofd, dat de FIOD in de onderzochte gevallen aan de hand van verklaringen van getuigen en verdachten alsmede onderzoek van documenten heeft vastgesteld, althans het sterke vermoeden tot uitdrukking heeft gebracht, dat met betrekking tot de door gedaagden bedoelde facturen in het geheel geen goederenstroom heeft plaatsgevonden. Dit kan bezwaarlijk tot een andere conclusie leiden dan dat men zich van een schijnconstructie heeft bediend, die op touw is gezet om misbruik te maken van het meergenoemde nultarief ten aanzien van omzetbelasting nopens intra-communautaire transacties. Men kan dit ook anders formuleren: de fiscus is stelselmatig om de tuin geleid. Het structureel vervalsen van de administratie over een periode van jaren op de onderhavige schaal, zoals aannemelijk is, dwingt tot de conclusie dat sprake is geweest van een doordachte handelwijze, die de benadeling van crediteuren in het algemeen of de ernstige benadeling van bepaalde crediteuren (in dit geval met name de fiscus) ten gevolge heeft gehad. Het is niet te vermetel om aan deze weinig verkwikkelijke gang van zaken de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2: 248 lid 1 BW. Geen redelijk denkend bestuurder zou, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, onder dezelfde omstandigheden op deze wijze hebben gehandeld. Aannemelijk is ook, dat dit wanbeleid een belangrijke oorzaak van het faillissement van Global Enterprises is. Dat andere, externe omstandigheden aan het faillissement ten grondslag zouden liggen, blijkt uit niets en is welbeschouwd ook niet door gedaagden gesteld. De opgelegde naheffings-aanslagen zelf vormen zulk een omstandigheid in ieder geval niet. Dat neemt niet weg dat niet ondenkbaar is dat, als gedaagden aan de hand van alle relevante bescheiden hun visie op de zaak hebben kunnen geven, een of meer van de naheffingsaanslagen die aan gefailleerde zijn opgelegd uiteindelijk door de belastingrechter zal of zullen worden vernietigd, althans gematigd. Gedaagden hebben daar begrijpelijkerwijs aandacht voor gevraagd. En ofschoon een inhoudelijke discussie zich over dit thema niet heeft ontsponnen, dient waar het aankomt op de beoordeling van geldvorderingen in kort geding een voorzichtige koers gevaren te worden. Dat de procedures bij de belastingrechter de vordering van de fiscus zodanig zullen terugbrengen dat zij het totale tekort in het faillissement, dat thans, naar tussen partijen in confesso is, € 2.321.602,70 beloopt, onder het bedrag van € 1.500.000,- zal doen uitkomen moet, zonder concrete nadere toelichting, die ontbreekt, echter weinig aannemelijk worden geacht. [gedaagde sub 1], waarvan onbestreden is gebleven dat hij degene was die in werkelijkheid aan het roer van de onderneming van gefailleerde heeft gestaan, kan bij deze stand van zaken met vrucht tot betaling van voormeld bedrag (€ 1.500.000,-) worden aangesproken. Eender moet worden geoordeeld ten aanzien van zijn zonen, de statutair bestuurders [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]. Weliswaar zijn er weinig tot geen concrete aantijgingen aan hun adres gericht, dat neemt niet weg dat zij voor het beleid van [gedaagde sub 1] mede aansprakelijk te houden zijn. Dat zou alleen anders zijn indien zij aannemelijk zouden maken dat het wanbeleid niet aan hen te wijten is en dat zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden. Bijvoorbeeld is een bestuurder die zijn stem onthoudt aan besluitvorming, die kennelijk onbehoorlijke taakvervulling impliceert en vervolgens door af te treden zijn verdere medewerking aan die taakvervulling onthoudt, voldoende van aansprakelijkheid gevrijwaard. Heeft de besluitvorming of hebben de bedoelde handelingen zich buiten hem om voltrokken, dan zal hij hebben aan te tonen, dat noch bij de uitoefening van de eigen taak noch in het overleg tussen de bestuurders, noch uit de informatie die hij als bestuurder behoorde te krijgen (of juist uit het uitblijven van die informatie) bij hem het vermoeden kon rijzen, dat een medebestuurder zich schuldig maakte aan kennelijk onbehoorlijke vervulling van zijn taak. Individuele bestuurders mogen dus nimmer achterover leunen. In casu vertolken [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] het standpunt dat zij als bestuurders van het beleid van [gedaagde sub 1] geheel onkundig zijn geweest, maar die enkele stelling, zo daar al geloof aan kan worden gehecht, wat niet boven redelijke twijfel is verheven, disculpeert hen in het licht van de zo-even geschetste contouren der collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur in genen dele. De vordering kan met het oog daarop worden toegewezen, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.8 Gegeven het in conventie overwogene, kan niet gezegd worden dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken, zodat de vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagde sub 3] in de kosten.
veroordeelt gedaagden elk hoofdelijk tot betaling aan de curator van een voorschot op het bedrag van de schulden in het faillissement van Global Enterprises B.V. voor zover deze niet door vereffening met overige baten kunnen worden voldaan van € 1.500.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden elk hoofdelijk in de kosten van deze procedure aan de zijde van de curator gerezen en tot aan deze uitspraak begroot op € 4.732,- vast recht, € 816,- salaris procureur, € 70,85 explootkosten en € 1.485,39 beslagkosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ