RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703091-05
Datum uitspraak: 14 februari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 februari 2005, in de gemeente Maastricht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg(en), Duitse Poort en/of Sphinxlunet, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer]., werd gedood, welke gedraging(en) roekeloos, althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig of onoplettend was (waren) en hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, rijdend over de weg, de Duitsepoort, op of nabij de kruising althans splitsing van die weg en de weg, de Sphinxlunet, naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechts is afgeslagen althans van richting is veranderd althans is gereden naar althans in de richting van die Sphinxlunet, zulks op het moment dat de bestuurster van een fiets rechts (dicht) naast hem althans (rechts) (dicht) voor zijn, verdachtes, motorrijtuig (trekker met oplegger) reed althans zich aldaar bevond, en/of de doorgang voor de bestuurster van die fiets heeft versperd en/of heeft belemmerd, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig (trekker met oplegger) en de bestuurster van die fiets, te weten die [naam slachtoffer] voornoemd, en/of die fiets;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2005, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op kruising althans splitsing van de weg(en), de Duitsepoort en/of Sphinxlunet, zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechts is afgeslagen althans naar rechts van richting is veranderd althans naar rechts die Sphinxlunet is opgereden, dat hij in botsing althans aanrijding is gekomen met een zich rechts (dicht) naast althans (dicht) voor zijn, verdachtes, motorrijtuig (trekker met oplegger) rijdende althans zich bevindende bestuurster van een fiets althans die fiets, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
- Op basis van het dossier van de strafzaak en hetgeen ter terechtzitting is gebeurd en besproken staan voor de rechtbank de navolgende feiten vast:
Op 17 februari 2005 heeft verdachte zijn vrachtauto gestopt voor de stopstreep op de kruising Duitse Poort en Sphinxlunet in Maastricht . Verdachte is opgetrokken en rechtsaf geslagen de Sphinxlunet op2. Op het moment dat de vrachtauto de bocht naar de Sphinxlunet nam, reed de fietster, zijnde mevrouw [naam slachtoffer], ongeveer halverwege naast de vrachtauto . Verdachte heeft met zijn vrachtauto de fietster overreden . Op het moment dat de fietster werd aangereden, bevond zij zich schuin voor de vrachtauto . De fietster heeft door de aanrijding letsel opgelopen en is ten gevolge van dit letsel overleden .
- De officier van justitie is van mening dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.
- De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij weet dat hij de veroorzaker is van het ongeval, maar dat hij de fietster, zijnde het slachtoffer mevrouw [naam slachtoffer], niet heeft opgemerkt en dat hij alles heeft gedaan om het ongeluk te voorkomen.
- In navolging van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel, gelet op de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen en de vaststaande feiten zoals hiervoor weergegeven, dat het slachtoffer op het moment dat verdachte met zijn vrachtwagen optrok zich halverwege de vrachtauto van verdachte bevond. Verdachte had het slachtoffer op dat moment kunnen en moeten waarnemen in zijn spiegels, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De gebezigde bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden zoals in dit vonnis opgenomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 februari 2005, in de gemeente Maastricht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de wegen, Duitse Poort en Sphinxlunet, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer]., werd gedood, welke gedraging aanmerkelijk onoplettend was en hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, rijdend over de weg, de Duitsepoort, op of nabij de kruising van die weg en de weg, de Sphinxlunet, naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechts is afgeslagen in de richting van die Sphinxlunet, zulks op het moment dat de bestuurster van een fiets rechts dicht naast hem althans rechts dicht voor zijn, verdachtes motorrijtuig reed en de doorgang voor de bestuurster van die fiets heeft versperd en/of heeft belemmerd, waardoor althans mede waardoor een botsing en overrijding is ontstaan tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en de bestuurster van die fiets, te weten die [naam slachtoffer] voornoemd, en die fiets.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
Primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
- De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met het feit dat verdachte sedert geruime tijd als vrachtwagenchauffeur aan het verkeer deelneemt en niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. Voorts heeft zij rekening gehouden met het feit dat verdachte heeft getracht contact op te nemen met de nabestaanden van het slachtoffer, alsmede met de omstandigheid dat verdachte emotioneel geraakt is door het ongeval. Tenslotte heeft zij rekening gehouden met het feit dat verdachte het rijbewijs nodig heeft om zijn beroep te kunnen uitoefenen.
- De verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij weet dat hij de veroorzaker is van het ongeval, maar dat hij de fietster, zijnde het slachtoffer mevrouw [naam slachtoffer], niet heeft opgemerkt en dat hij alles heeft gedaan om het ongeluk te voorkomen.
- Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is tekort geschoten in de zorgvuldigheid die van hem als vrachtautobestuurder mocht worden verwacht. Ten gevolge van deze aanmerkelijke onoplettendheid heeft verdachte het slachtoffer overreden, waardoor zij is komen te overlijden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging niet alleen rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, maar ook met de omstandigheid dat verdachte de kostwinner van een gezin is en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als gevolg heeft dat verdachte zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur niet kan verrichten en als gevolg daarvan mogelijk zijn baan zal verliezen, hetgeen verlies van inkomen voor hem en zijn gezin betekent. Verder is gebleken dat verdachte nog niet eerder ter zake van een overtreding van de Wegenverkeerswet is veroordeeld.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het ongeval ook voor verdachte zelf aangrijpend is geweest. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zeer aangeslagen is door de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft diverse keren getracht de nabestaanden van het slachtoffer te benaderen, hetgeen niet gelukt is door omstandigheden buiten hem om.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van na te noemen duur moet worden opgelegd, zij het dat deze straf vooralsnog niet tenuitvoer behoeft te worden gelegd. De rechtbank beoogt met deze ontzegging in voorwaardelijke vorm - naast een accentuering van de ernst van het bewezenverklaarde feit - verdachte het belang van een voorzichtig rijgedrag in te scherpen.
De rechtbank zal gelet op de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden een proeftijd van één jaar opleggen bij het voorwaardelijk gedeelte van na te melden straf.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 80 UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 DAGEN zal worden toegepast;
- ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. M.E. Kramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2007