ECLI:NL:RBMAA:2007:BA0736

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703169-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van (gewoonte)heling met betrekking tot gestolen goederen

In deze zaak, die op 13 maart 2007 door de Rechtbank Maastricht werd behandeld, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten van (gewoonte)heling. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van gestolen goederen, waaronder geluidsapparatuur en een stofzuiger, en het verhullen van de rechthebbende van een gestolen auto. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld aan de hand van de verklaringen van de verdachte en het beschikbare bewijs. De verdachte stelde dat zij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de goederen, en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij de ten laste gelegde feiten had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak volgde na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de rol van de verdachte's partner in de zaak in overweging nam. De rechtbank hechtte waarde aan het ontbreken van bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar partner, en concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de misdrijven die aan haar waren ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703169-06
Datum uitspraak: 13 maart 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2006, 6 februari 2007 en van 27 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 28 oktober 2003 te Hoensbroek, althans in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, 7 dozen met Pioneer geluidsapparatuur heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die spullen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
zij op of omstreeks 18 april 2006 in de gemeente Maasbracht, in elk geval in Nederland, een Dyson stofzuiger heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die stofzuiger wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004, althans van 1 januari 2005 tot en met 18 april 2006, te Valkenburg, althans gemeente Valkenburg aan de Geul, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een auto (Mercedes, type SL500, kenteken [XX-XX-XX]) was en/of wie bovenomschreven voorwerp, te weten die auto, voorhanden had, terwijl zij en/of haar, verdachtes, mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf, door tezamen en in vereniging met haar, verdachtes, mededader(s), althans alleen:
- het kenteken van die auto op naam te zetten van ene [S.] en/of
- in strijd met de waarheid en/of de werkelijkheid aangifte van diefstal van die auto te (laten) doen door haar, verdachte, en/of
- in strijd met de waarheid en/of de werkelijkheid te (laten) verklaren dat zij, verdachte, de eigenaar van die auto was en/of
- in strijd met de waarheid en/of de werkelijkheid te laten verklaren dat ene [E.v.d.Z.] de eigenaar van die auto was en/of
- ene [E.v.d.Z.], als zijnde eigenaar van die auto, bezwaar te laten maken tegen de inbeslagname van die auto en/of
- valselijk aankoopdocumenten van die auto op naam van haar, verdachtes, mededaderes [E.v.d.Z.], althans op naam van ene [E.v.d.Z.] te laten maken (terwijl die auto van [P.F.] was/is);
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 2 mei 2006, in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, doordat zij steeds en/of meermalen in die periode (telkens) geld en/of goederen, te weten winsten en/of opbrengsten afkomstig van veelvuldig, althans meermalen, door haar, verdachtes, (toenmalige/voormalige) partner [P.F.], althans door [P.F.] en diens mededader(s) begane diefstal van vrachtauto's en/of trekkers en/of opleggers en/of ladingen, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld en/of die goederen, althans van die winsten en/of opbrengsten wist dat het door misdrijf verkregen goed betrof;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 2 mei 2006 in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregen goederen (te weten steeds de buit van veelvuldig, althans meermalen, door haar, verdachtes, (toenmalige/voormalige) partner [P.F.], in elk geval door [P.F.] en diens mededader(s) begane diefstal van vrachtauto's en/of trekkers en/of opleggers en/of ladingen) voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk geprofiteerd en gebruik gemaakt van de winsten en opbrengsten verkregen door de diefstal van die goederen (onder meer door (woning)huur te laten betalen door die [P.F.] en/of door een auto (BMW) te (mogen) gebruiken en/of onder zich te (mogen) hebben van die [P.F.] en/of door advocaatkosten en/of woninginrichting te laten betalen door die [P.F.]).
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De rechtbank is -anders dan de raadsvrouwe van de verdachte- van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde feit. In de eerste plaats omdat er geen sprake is van -zo begrijpt de rechtbank de raadsvrouwe- overschrijding van de redelijke termijn, nu deze eerst een aanvang heeft genomen op 24 november 2006, zijnde de datum van de dagvaarding voor het hier aan de orde zijnde feit. In de tweede plaats omdat het Openbaar Ministerie niet gehouden is om de vervolging van strafbare feiten waarvan een persoon wordt verdacht te concentreren op één terechtzitting. In geval van een veroordeling tot straf, voorziet artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in de situaties als door de raadsvrouwe geschetst.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gesteld dat de ten laste gelegde periode niet juist kan zijn en dat sprake is van een obscuur libel. Op grond hiervan heeft zij de rechtbank gevraagd de dagvaarding ten aanzien van dit punt nietig te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging, ook wat betreft de onder 3 ten laste gelegde periode, voldoende duidelijk is en voldoet aan hetgeen voor het overige is bepaald bij artikel 261, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht de tekst van de tenlastelegging onder 3 volkomen begrijpelijk. Zij verwerpt het verweer dan ook.
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en onder 4 subsidiair zal worden veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en
- een geldboete van € 5.000,- bij niet betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderd dagen.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gegelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
De raadsvrouwe heeft -kort gezegd- gevraagd de verdachte vrij te spreken van de gehele tenlastelegging. Voor het geval ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde toch een strafoplegging dient te volgen heeft zij de rechtbank gevraagd daarbij rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en onder 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft hierbij als volgt overwogen:
Feit 1
De rechtbank acht het aannemelijk dat het onder 1 ten laste gelegde plaatsvond in een periode waarin de verdachte niet in haar woning verbleef en dat zij in die periode niet over die woning kon beschikken. De verdachte verklaarde ter zitting dat zij gedurende twee maanden in het buitenland verbleef en dat zij voor haar vertrek de sleutel van haar woning had overgedragen aan een persoon die daarin een hennepplantage wilde inrichten en dat, zoals later bleek, ook gedaan heeft. Daar komt nog bij dat de verdachte, na haar terugkeer bij haar woning, heeft moeten vaststellen dat de toegangsdeur voorzien was van een ander slot. De afgifte van haar sleutel in de omschreven omstandigheden brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat de verdachte er rekening mee moest houden dat haar woning tevens gebruikt zou worden voor de opslag van goederen van diefstal afkomstig.
Feit 2
Gelet op de omstandigheid waaronder de verdachte de stofzuiger, omschreven in het onder 2 ten laste gelegde, in haar bezit heeft gekregen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verdachte wist of kon vermoeden dat deze door middel van een misdrijf was verkregen. De stofzuiger lag immers verpakt als kerstcadeau onder de kerstboom.
Feit 3
Blijkens het dossier (proces-verbaal van 9 augustus 2006) is de onderhavige Mercedes Benz personenauto in maart 2004 verkocht aan het Belgische transportbedrijf Cobena voor €49.000,- en stond deze auto van 15 juli 2004 tot en met 28 februari 2005 op naam van mevrouw [S.] te Maasmechelen (B).
Op 29 juni 2006 heeft garagist [G.B.] te Maaseik bij de politie verklaard dat [P.F.] in de zomer van 2004 een zilvergrijze Mercedes Benz 500SL cabriolet naar zijn ([G.B.]’s) garage heeft gebracht teneinde inschrijvingspapieren voor die auto in orde te maken.
Ook uit andere gegevens in het dossier, in het bijzonder de verklaring van [V.H.] van 13 oktober 2005 aangaande de datering van een bij haar in beslag genomen foto waarop [P.F.] in de onderhavige Mercedes te zien is, blijkt dat [P.F.] kennelijk (vanaf) medio 2004 beschikte over deze auto en deze ook gebruikte.
Het dossier bevat, gelet op het hier tenlastegelegde feit, evenwel geen aanknopingspunten op grond waarvan gezegd kan worden dat deze auto middellijk of onmiddellijk afkomstig was van misdrijf, nu [P.F.] medio 2004 niet in verband kan worden gebracht met misdrijven, ook niet met kort gezegd ladingdiefstallen.
A fortiori is er geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijze had moeten vermoeden dat die Mercedes op enigerlei wijze van misdrijf afkomstig was.
Feit 4
Het openbaar ministerie heeft er voor gekozen om zowel in het primaire als in het subsidiair tenlastegelegde feit niet te volstaan met de vermelding dat geld en/of goederen door misdrijf zijn verkregen, maar heeft het misdrijf in beide gevallen nader aangeduid in die zin dat het gaat om het specifieke misdrijf diefstal, meer in het bijzonder diefstal van vrachtauto’s en/of trekkers en/of opleggers en/of ladingen.
Ingevolge de arresten van de Hoge Raad van 29 april 1997, NJ 1997, 547 en de Hoge Raad van 30 november 1999, NJ 2000, 215 dient bij de wijze van tenlastelegging als de onderhavige het opzet van de verdachte op dat specifieke misdrijf te worden bewezen.
De rechtbank overweegt enerzijds dat op grond van het dossier grote vraagtekens kunnen worden gezet bij het uitgavenpatroon van de verdachte in relatie tot haar (bescheiden) inkomen, een en ander tevens in het licht bezien van het ontbreken van legale inkomsten van haar partner [P.F.], die desondanks relatief substantiële financiële bijdragen levert aan de woonkosten van de verdachte.
Anderzijds moet worden geconstateerd dat er in het dossier geen aanknopingspunten aanwezig zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat [P.F.] met anderen -kort gezegd- ladingdiefstallen pleegde. In concreto moet bijvoorbeeld worden vastgesteld dat er geen telefoongesprekken voorhanden zijn waaruit enige wetenschap of vermoedens bij de verdachte omtrent ladingdiefstallen kunnen worden afgeleid.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2007.