RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703507-06
Datum uitspraak: 26 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. “Overmaze” te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 september 2006 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, op de openbare weg, te weten de Stationsstraat, in elk geval op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs, inhoudende een hoeveelheid geld van ongeveer 85 euro en/of een gsm (merk Nokia), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer] en/of [bedrijf slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tegen die [naam slachtoffer] zei "Beurs en telefoon. Ik zeg dit maar één keer", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of dat hij, verdachte, dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [naam slachtoffer] heeft gehouden, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [naam slachtoffer] bevond.
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in regel vier van het ten laste gelegde vermeld “D.E.G.L. [naam slachtoffer]” in plaats van “D.G.J.F. [naam slachtoffer]”. De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 september 2006 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, op de openbare weg, te weten de Stationsstraat, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs, inhoudende ongeveer 85 euro en een gsm (merk Nokia), toebehorende aan die [naam slachtoffer] en/of [bedrijf slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij tegen die [naam slachtoffer] zei: "Beurs en telefoon. Ik zeg dit maar één keer", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en dat hij dreigend een mes in de richting van die [naam slachtoffer] heeft gehouden, terwijl hij zich op korte afstand van die [naam slachtoffer] bevond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen van de reclassering.
De raadsman heeft -kort gezegd- de rechtbank gevraagd de op te leggen gevangenisstraf zoveel mogelijk te beperken en de proeftijd, verbonden aan het voorwaardelijke deel daarvan, vast te stellen op een termijn van twee jaren.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte eerder terzake bedreiging is veroordeeld.
De vordering aangaande het beslag
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat het in beslag genomen keukenmes is gebruikt bij het plegen van het feit. De rechtbank zal derhalve de teruggave van dat mes aan de verdachte gelasten. De rechtbank overweegt overigens dat een keukenmes normaliter niet kan worden beschouwd als een voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijftien maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot vijf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van (ambulante) behandeling en/of gedragsinterventie;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- gelast de teruggave van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven keukenmes aan [naam verdachte] voornoemd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. I.S. Peskens, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2007, zijnde mr. I.S. Peskens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen