RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700518-06
Datum uitspraak: 26 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de PI “De Geerhorst” te Sittard.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 28 september 2006 tot en met 30 september 2006 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 12,6 en/of 61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 20 en/of 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de Zakstraat 14 a) ongeveer 119,3 en/of 47,5 en/of 141,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 8,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 30 september 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de Zakstraat 14 a) ongeveer 196,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in het tijdvak van 28 september 2006 tot en met 30 september 2006 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht ongeveer 12,6 en 61 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 20 en 1 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 september 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de Zakstraat 14 a) ongeveer 119,3 en 47,5 en 141,4 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 8,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 30 september 2006 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de Zakstraat 14 a) ongeveer 196,6 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft, wijzend op de beperkte duur van het (onder 1) ten laste gelegde, de rechtbank gevraagd een beduidend lagere vrijheidsbenemende straf op te leggen.
De raadsman heeft ook -kort gezegd- gesteld dat niet kan worden vastgesteld of de verbalisanten de litigieuze woning rechtmatig hebben betreden omdat de machtiging van hulpofficier van justitie [naam hulpofficier] zich niet in het dossier bevindt. Uitgaande van de omstandigheid dat de verbalisanten de woning Zakstraat 14a onrechtmatig zijn binnengetreden, is strafvermindering op zijn plaats, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het navolgende:
Op 28 september 2006 zijn op grond van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet [B.] en [R.] aangehouden. Zij hebben na hun aanhouding verklaard verdovende middelen te hebben gekocht in een appartement, gelegen op de begane grond van perceel Zakstraat 14a te Maastricht.
Op 29 september 2006 is – blijkens het dossier - door inspecteur van politie [naam hulpofficier] op grond van de Opiumwet machtiging gegeven tot het binnentreden van de woning Zakstraat 14a te Maastricht. Deze machtiging maakt geen onderdeel uit van het procesdossier.
Op 30 september 2006 is het pand Zakstraat 14a Maastricht onder observatie genomen. De observatiebevindingen hebben geleid tot een verdenking van overtreding van de Opiumwet jegens [F.]. [F.] heeft na zijn aanhouding verklaard kort tevoren heroïne te hebben gekocht in het pand Zakstraat 14a Maastricht.
Op 30 september 2006, omstreeks 22.38 uur, hebben [A.] en [verdachte] het pand Zakstraat 14a Maastricht verlaten. [A.] en [verdachte] zijn eerder diverse keren door de politie gezien terwijl zij de woning Zakstraat 14a Maastricht betraden of verlieten. Het door [B.] en [R.] gegeven signalement van de mannen waarvan zij drugs hebben gekocht en de werkelijke uiterlijke kenmerken van [A.] en [verdachte] komt overeen. Op 30 september 2006 om 22.40 uur zijn [A.] en [verdachte] door de politie aangehouden ter zake verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Op 30 september 2006 is door een aantal opsporingsambtenaren op grond van de door [naam hulpofficier] verstrekte machtiging binnengetreden in de woning Zakstraat 14a Maastricht (p. 87 van het doorgenummerde dossier), ter bevriezing van de situatie ter plaatse. Mondelinge toestemming voor het binnentreden van de woning was tevens gegeven door officier van justitie Bruijnen (p. 174 van het doorgenummerde dossier). Nadat de officier van justitie van justitie aan de politie mondeling toestemming had gegeven voor het betreden van de woning Zakstraat 14a Maastricht, werd door de officier van justitie contact opgenomen met de rechter-commissaris. De daadwerkelijke doorzoeking van de woning Zakstraat 14a Maastricht heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Bij deze doorzoeking zijn de in onderdeel 2 van de tenlastelegging aangeduide hoeveelheden heroïne en cocaïne aangetroffen (p. 174 tot en met p. 177 van het doorgenummerde dossier).
De rechtbank overweegt dat op grond van art. 2 van de Algemene wet op het binnentreden voor het door de politie binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoners een schriftelijke machtiging vereist is. Weliswaar bevat art. 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden uitzonderingen op het vereiste van een schriftelijke machtiging voor bepaalde functionarissen, maar geen van die uitzonderingen doet zich hier voor, terwijl evenmin de uitzondering die art. 97 lid 4 Sv op bedoeld vereiste maakt en die geldt voor de hulpofficier van justitie die door de rechter-commissaris is gemachtigd een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, hier van toepassing is. Zoals reeds eerder aangegeven, maakt de machtiging tot binnentreden van [naam hulpofficier] geen onderdeel uit van het dossier van de strafzaak. Het ontbreken van deze machtiging hoeft evenwel geen consequenties te hebben, omdat de in onderdeel 2 van de tenlastelegging aangeduide hoeveelheden heroïne en cocaïne het resultaat zijn van de onder leiding van de rechter-commissaris verrichte doorzoeking van de woning Zakstraat 14a Maastricht. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat strafvermindering moet volgen omdat de machtiging tot binnentreden ontbreekt.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat hard drugs als bedoeld in het onder 1 en 2 ten laste gelegde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten diverse hoeveelheden heroïne en cocaïne en een op een verdovend middel gelijkende stof, zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1 bewezen verklaarde is begaan. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbenden gelasten van de gsm Samsung (4), de gsm Nokia 6230I 0610269558 (24), de simkaart KPN voorzien van nr. 29396700 (27) en een stuk papier handgeschreven met opschrift 0655981771 (9).
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart ontrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1. 20 gram cocaïne (nfi 372939), 2. 61 gram heroïne (nfi 372938), 3. 22,9 gram "verdovende middelen" (nfi 372940), 6. 2,1 gram heroïne (nfi 373034), 7. 10,5 gram heroïne (nfi 373035), 8. 1 gram cocaïne (nfi 373033);
- gelast de teruggave aan [B.], [adres B.] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven gsm Samsung (4);
- gelast de teruggave aan de veroordeelde van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven gsm Nokia 6230I 0610269558 (24) en een simkaart KPN voorzien van nr. 29396700 (27);
- gelast de teruggave aan [F.], [adres F.] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven stuk papier handgeschreven met opschrift 0655981771 (9).
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. I.S. Peskens, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2007, zijnde mr. I.S. Peskens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.