RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700606-06
Datum uitspraak: 21 februari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 9 februari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, op of omstreeks 27 oktober 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal (telkens) met een vuurwapen, (telkens) (een) kogel(s) heeft afgevuurd in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 27 oktober 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) met een vuurwapen (telkens) (een) kogel(s) heeft afgevuurd in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 27 oktober 2006 in de gemeente Heerlen aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens) met een vuurwapen (telkens) (een) kogel(s) af te vuren in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer];
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 27 oktober 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) met een vuurwapen (telkens) (een) schot(en) af te vuren in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verbeterde schrijffout
Tengevolge van een kennelijke schrijffout vermeldt de dagvaarding in het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde ‘in’ in plaats van ‘op’.
De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Het bewijs
- Op basis van het dossier van de strafzaak en hetgeen ter terechtzitting is gebeurd en besproken staan voor de rechtbank de navolgende feiten vast:
Op 27 oktober 2006 heeft de verdachte in Heerlen met een vuurwapen kogels afgevuurd op [naam slachtoffer] [1]. [naam slachtoffer] is door zes kogels in zijn lichaam getroffen, onder andere in het linker borstkastgedeelte en in de rechter buikzijde, hetgeen onder meer een perforatie van de dikke darm en een beschadiging van de derde lendewervel heeft veroorzaakt. [2]
- De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de omstandigheden is af te leiden dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van [naam slachtoffer], nu hij van korte afstand met zes kogels op [naam slachtoffer] geschoten heeft.
In dit geval is immers niet meer vol te houden dat de kans dat het slachtoffer overlijdt op de koop toe wordt genomen, maar is de bewuste keuze gemaakt om zodanig te handelen, dat dit de dood van een ander tot gevolg heeft. Naar de mening van de officier van justitie was er bij de verdachte sprake van voorbedachte rade. De verdachte heeft immers verklaard dat er enige tijd is verstreken tussen de verbale confrontatie tussen hem en [naam slachtoffer], en het feitelijke schietincident. Die tussenliggende tijd vormt, naar de overtuiging van de officier van justitie, het bewijs voor de voorbedachte rade.
- De raadsman van de verdachte heeft bestreden dat uit de omstandigheid dat er tien minuten waren verstreken tussen het halen van het wapen en het afvuren van de kogels, zou moeten worden afgeleid dat de verdachte in deze periode had kunnen nadenken over en zich rekenschap had kunnen geven van zijn handelen, zoals vereist bij voorbedachte rade. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts een kleine tijdspanne bestond tussen het naar de auto lopen en het pakken van het wapen uit het dashboardkastje en het daadwerkelijke schieten.
De raadsman heeft met nadruk gesteld dat de verdachte niet terugliep naar de woning om [naam slachtoffer] iets aan te doen, maar dat hij terugging om zijn broer te halen en mee naar huis te nemen. Zijn broer was immers, in verdachtes visie, ook bij de voorafgaande ruzie betrokken. De verdachte was erg bang voor [naam slachtoffer], die erg opgefokt was en dreigde iets uit zijn auto te gaan pakken en ‘ons dadelijk kapot deed schieten’. Aangezien de verdachte zich bedreigd voelde, besloot hij weg te gaan. Hij ging eerst naar het toilet en vervolgens naar buiten, waarna hij het wapen uit het dashboardkastje van zijn auto pakte. Toen de verdachte op de voordeur van de woning toeliep, kwam [naam slachtoffer] net naar buiten. Volgens de verdachte was [naam slachtoffer] toen ‘aan het flippen’, waardoor hijzelf helemaal in paniek raakte en is gaan schieten. De verdachte voelde zich dus bang en bedreigd, te meer daar [naam slachtoffer] eerder die avond gezegd had dat hij de verdachte kapot zou schieten en de verdachte bovendien [naam slachtoffer] daartoe in staat achtte.
Uit de omstandigheid dat de verdachte kennelijk het hele wapenmagazijn heeft leeggeschoten en met een aantal kogels daadwerkelijk het lichaam van [naam slachtoffer] heeft getroffen, kan naar de mening van de raadsman worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het schieten niet kalm en rustig was, maar juist geheel en al was overgeleverd aan zijn op dat moment bestaande toestand van een hevige gemoedsbeweging, waaraan hij ten prooi was gevallen ten gevolge van hetgeen zich voorafgaand aan de schietpartij had afgespeeld. De verdachte handelde, met andere woorden, in blinde paniek, feitelijk zelfs zonder enig reëel wilsbesluit.
Uit de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsmede uit getapte telefoongesprekken volgt, naar de mening van de raadsman, dat er sprake was van een agressieve en bedreigende sfeer; in elk geval heeft de verdachte deze sfeer als zodanig ervaren. Overmatig alcohol- gebruik, agressie, schreeuwen en enige vertaling naar lichamelijk geweld, grote -al dan niet terecht ontstane- angst en een veronderstelde gewelddadige reputatie van het slachtoffer, gekoppeld aan de door de verdachte ervaren bedreigingen en de omstandigheid dat zijn broer nog binnen lag te slapen, verhinderden dat de verdachte logisch kon blijven denken en brachten een hevige gemoedsbeweging teweeg, waardoor zijn handelen werd bepaald en verklaard. Voorbedachte rade is, naar de mening van de raadsman, daarmee niet te verenigen. De raadsman heeft daarom vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit.
- De rechtbank acht, gelet op de zich in het dossier bevindende verklaringen en de vaststaande feiten zoals hiervoor weergegeven, aannemelijk dat er, voorafgaand aan het schietincident, in de woning een flinke woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het latere slachtoffer, [naam slachtoffer]. Dat er die avond in de woning een bedreigende situatie was ontstaan, acht de rechtbank evenzeer aannemelijk. Toen de verdachte de woning verliet, kwam er evenwel, naar het oordeel van de rechtbank, aan deze bedreigende situatie een einde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de processtukken is gebleken dat de verdachte vanuit de woning naar zijn auto is gelopen en zich vervolgens van een vuurwapen heeft voorzien. Met dat vuurwapen is hij teruggelopen naar de woning. Tijdens dit teruglopen naar de woning zag de verdachte dat [naam slachtoffer] de woning verliet. Verdachtes stelling dat de situatie voor hem op dat moment bedreigend was, wordt door geen enkele getuigenverklaring ondersteund en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat tijdens en kort voor het afvuren van de kogels door verdachte op [naam slachtoffer] de situatie ter plaatse rustig was. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte, voorafgaand aan het schieten, heeft kunnen nadenken over de vraag of hij op [naam slachtoffer] wilde schieten en dat hij de tijd heeft gehad om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Derhalve heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, gehandeld na kalm beraad en rustig overleg, zodat er sprake is van voorbedachte raad. Dat de verdachte naar de woning is gelopen om zijn broer te halen, zoals de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank in dit verband niet relevant.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet zozeer van belang is òf de verdachte zich in een bedreigende situatie bevond, maar dàt de verdachte in een heftige gemoedstoestand verkeerde en dat hij méénde dat hij zich in een voor hem bedreigende situatie bevond. Dat de verdachte in een heftige gemoedstoestand verkeerde en dat hij meende dat hij in een bedreigende situatie verkeerde, acht de rechtbank evenwel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk geworden.
In navolging van de officier van justitie acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De gebezigde bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden zoals in dit vonnis opgenomen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 oktober 2006 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op het strafbare feit dat moeten worden gekwalificeerd als volgt:
De straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapenresten;
- teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen kleren aan de verdachte, en teruggave van de onder het slachtoffer in beslag genomen kleren aan het slachtoffer.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van deze strafeis enerzijds gewezen op de ernst van het feit en op het gevolg ervan, te weten de ernstige invaliditeit van [naam slachtoffer], en anderzijds naar voren gebracht dat zij het recidiverisico bij de verdachte niet als hoog inschat en dat zij van mening is dat de verdachte zich voor zijn daad onmiddellijk verantwoord heeft door zich bij de politie te melden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd en het blanco strafblad van de verdachte. De verdachte had als hardwerkende jongeman een goede toekomst met carrièremogelijkheden in het vooruitzicht. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met het feit dat uit het dossier is gebleken dat er op 27 oktober 2006 sprake was van agressie naar de verdachte en van de daardoor bij de verdachte ontstane vrees. Ten slotte heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, voor het geval de op te leggen vrijheidsstraf de vier jaren niet te boven zou gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij heeft de rechtbank met de volgende omstandigheden rekening gehouden.
De verdachte heeft geprobeerd [naam slachtoffer] om het leven te brengen door veertien kogels op hem af te vuren. Zes kogels hebben [naam slachtoffer] getroffen. Door aldus te handelen heeft de verdachte geprobeerd om [naam slachtoffer] van het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, namelijk het recht op leven, te beroven. Deze handelwijze dient dan ook met een zeer langdurige vrijheidsstraf bestraft te worden.
Als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit is [naam slachtoffer] voor het leven getekend en wellicht voor de rest van zijn leven invalide.
Verdachte kan er voorts een verwijt van worden gemaakt, dat hij zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, toen hij het strafbare feit pleegde.
Een strafbaar feit als het onderhavige is uiteraard in de eerste plaats voor de direct betrokkenen bijzonder traumatiserend en kan tot langdurige psychische schade bij hen leiden. In de tweede plaats roepen strafbare feiten als deze, waarbij een persoon met een pistool een grote hoeveelheid kogels afvuurt op een ander, in de samenleving gevoelens van afschuw en onbegrip op en versterken zij in hoge mate aldaar reeds heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met diens jeugdige leeftijd.
Het beslag
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zijnde een gefragmenteerde kogel, is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, bestaande uit kleding, zullen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (zeven) jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp: 2006147116, 19, 1.00 STK Munitie, kogel, gefragmenteerde kogel;
- gelast de teruggave van het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan [naam slachtoffer], [adres slachtoffer ]:
2006147116, 16, 1.00 ZAK Kleding, diverse.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. M.E. Kramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2007, zijnde de griffier, mr. Vinken, buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700606-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 21 februari 2007 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen
14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht