ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8708

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111115 - HA ZA 06-518
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een noodtrap met plateau en de toepassing van art. 5:50 BW

In deze zaak vorderden eisers, eigenaren van een woning en winkelpand, de verwijdering van een door gedaagden aangebrachte noodtrap met plateau, die zich binnen twee meter van hun perceel bevond. De eisers stelden dat de trap inbreuk maakte op hun privacy, zoals bedoeld in artikel 5:50 BW. Gedaagden, eigenaren van een naastgelegen pand, voerden verweer en stelden dat de trap noodzakelijk was als vluchtweg en geen inbreuk op de privacy van eisers maakte. De rechtbank oordeelde dat de trap, die als noodtrap was aangebracht, niet als een werk in de zin van artikel 5:50 BW kon worden aangemerkt, omdat er geen feitelijke inbreuk op de privacy was aangetoond. De eisers hadden niet voldoende bewijs geleverd dat de trap voor andere doeleinden werd gebruikt dan als noodtrap. De rechtbank wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 14 februari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 14 februari 2007
Zaaknummer : 111115 / HA ZA 06-518
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen
inzake
[Naam eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 1,
procureur mr. T.J.A. Iding;
[Naam eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 2,
procureur mr. T.J.A. Iding;
tegen:
1. [Naam gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 1;
2. [Naam gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2;
3. [Naam gedaagde sub 3],
wonende te Amstenrade,
gedaagde sub 3;
4. [Naam gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 4,
procureur van alle vier gedaagden mr R.J.H.M. Crombaghs.
1. Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagden gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. Gedaagden hebben daarna onder het overleggen van producties geantwoord. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. De rechter ten overstaan van wie op enigerlei wijze bewijs is bijgebracht, is wegens een herverdeling van zaken niet in staat aan deze uitspraak medewerking te verlenen.
2. Het geschil
2.1 Eisers zijn eigenaren van de woning en winkelpand [adres]. Gedaagden zijn eigenaren van de daarnaast staande woning en winkelpand [adres]. Gedaagden hebben bij een recente verbouwing binnen twee meter van de grenslijn met eisers een trap gebouwd. Deze trap eindigt bovenaan met een plateau van 1 à1,5 vierkante meter en via het plateau kan door een deur de betreffende verdieping van het pand worden betreden. Vanaf het plateau is er uitzicht op het perceel van eisers.
Eisers hebben op grond van het vorenstaande gevorderd dat gedaagden bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zullen worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de trap met plateau op het [adres], grenzend aan het pand van eisers, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat gedaagden (zoals de rechtbank “gedaagde” verbeterd leest) hiermee in gebreken blijven (zoals de rechtbank “blijft” verbeterd leest), het een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
2.2 Gedaagden voeren verweer waarbij zij onder meer ontkennen dat zij door het aanbrengen van de trap en plateau inbreuk maken op art. 5:50 BW. Er is namelijk sprake van een noodtrap met een klein plateau, aangebracht als verplichtgestelde vluchtweg bij brand. Het plateau is geen balkon of iets dergelijks en wordt ook niet daarvoor gebruikt. Aldus wordt geen of nauwelijks inbreuk gemaakt op de privacy van eisers.
Subsidiair stellen gedaagden dat, gelet op onder meer de noodzaak om een vluchtweg te hebben, het belang op handhaving van die trap zoveel groter is dan de beweerdelijke inbreuk op de privacy dat het belang van gedaagden de doorslag moet geven.
Nog meer subsidiair verzoeken gedaagden om hen eerst de gelegenheid te geven om met de overheid te overleggen of er tussen de trap en de grens met eisers een ondoorzichtig scherm mag worden geplaatst.
3. De beoordeling
3.1 De bedoeling van art. 5:50 BW is om de privacy te beschermen van degene op wiens erf gekeken kan worden. De plaats waarvan (bijvoorbeeld een balkon) of het venster of andere muuropeningen waardoor, wordt gekeken moet dan ook een werk zijn waarvan kan worden geoordeeld dat de mogelijkheid op inbreuk op de privacy naar redelijkheid te verwachten valt. Indien het, zoals in het onderhavige geval, een werkt betreft waarvan op het eerste gezicht niet te verwachten valt dat er inbreuk wordt gemaakt, dient voldoende gemotiveerd te worden gesteld dat er wel inbreuk plaatsvindt. Het werk dient, kort gezegd, ook voor een ander doel gebruikt te worden.
Bij dagvaarding hebben eisers niet gesteld dat een inbreuk, waarvan de rechtbank van oordeel is dat die in dit geval zonder meer feitelijk mogelijk is, feitelijk wordt gemaakt. Met andere woorden, bij dagvaarding is niet gesteld dat de trap voor iets anders wordt gebruikt dan noodtrap. Een aldus gebruikte noodtrap is niet een werk dat uitzicht geeft op een erf in de zin van art. 5:50 BW.
3.2 Tijdens de comparitie is nog aangevoerd dat te pas en te onpas gebruik is gemaakt van de noodtrap. Indien die stelling feitelijk juist blijkt te zijn, kan dit ertoe leiden dat de trap alsnog dient te worden aangemerkt als werk dat uitzicht geeft op een erf in de zin van art. 5:50 BW. De betreffende stelling is echter onvoldoende verfeitelijkt zodat geen bewijsopdracht zal worden gegeven.
3.3 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat eisers als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit geding dienen te dragen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt eisers tot betaling van de aan de zijde van gedaagden gerezen kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 248,- aan griffierecht en € 904,- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.