RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700190-06
Datum uitspraak: 24 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 maart 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] is aangereden, in elk geval is ingereden op (het lichaam van) die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] is aangereden, in elk geval is ingereden op (het lichaam van) die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van die [naam slachtoffer] in gevaar wordt gebracht, door toen en aldaar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto in te rijden op die [naam slachtoffer].
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag gevorderd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte als automobilist is ingereden op de aangever, die voetganger was. De aangever was dronken en de verdachte was minstgenomen geagiteerd door het gedrag van de aangever. In zijn woede is de verdachte ingereden op de dronken aangever, terwijl van een dronken man nooit te voorzien is, hoe hij in een dergelijk geval zal reageren. Door aldus te handelen heeft de verdachte, naar de mening van de officier van justitie, de kans aanvaard dat de aangever zou overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat hij als taxichauffeur weliswaar op de aangever [naam slachtoffer] is ingereden, doch dat hij dit enkel en alleen heeft gedaan om deze [naam slachtoffer] te laten schrikken omdat [naam slachtoffer] had geprobeerd hem te overvallen.
De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat zijn cliënt nooit opzet op de dood of op lichamelijk letstel van de aangever [naam slachtoffer] heeft gehad. Naar de mening van de verdediging kan de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
De vrijspraak
Mét de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op aangever [naam slachtoffer] is ingereden, in die zin dat verdachte in de richting van [naam slachtoffer] is gereden. Niet objectief is immers komen vast te staan dat dit inrijden frontaal en met aanmerkelijke snelheid geschiedde. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] dat [naam slachtoffer] nog wel opzij poogde te springen, maar dat daarvoor de tijd ontbrak en dat de taxi vervolgens langs [naam slachtoffer] schampte.
Onder de geschetste omstandigheden kan opzet op de dood van [naam slachtoffer] danwel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hem niet worden aangenomen. Diezelfde omstandigheden staan eraan in de weg dat aangenomen zou kunnen worden dat verdachte daarop voorwaardelijk opzet had, ook al verkeerde [naam slachtoffer] kennelijk in beschonken toestand.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 maart 2006 in de gemeente Heerlen [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van die [naam slachtoffer] in gevaar wordt gebracht, door toen en aldaar opzettelijk dreigend met een door hem bestuurde personenauto in te rijden op die [naam slachtoffer].
Het oordeel van de rechtbank en de gebezigde bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waar hij -kort gezegd- verklaarde dat hij van zijn rijbaan afweek en in de richting van [naam slachtoffer] reed om hem te laten schrikken. De verklaringen van de verdachte bij de politie (pagina 37, tweede alinea)?, de aangever [naam slachtoffer] (pagina 44, vijfde alinea) en de getuigen [naam getuige 1] (pagina 15 onderaan) en [naam getuige 2] (pagina 19 onderaan, pagina 20 bovenaan).
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit onder zal worden veroordeeld tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden “voor eigen rechter te spelen”.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij op de aangever [naam slachtoffer] was ingereden omdat hij ontzettend geschrokken was door de poging van [naam slachtoffer] hem te overvallen. De raadsman heeft betoogd dat, gelet op de omstandigheden dat in de taxibranche regelmatig overvallen plaatsvinden en er regelmatig niet-betalende klanten zijn, de handelwijze van de verdachte in ieder geval “te volgen” is.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte verwezen naar de inhoud van het interventie-, advies- en voorlichtingsrapport over de persoon van de verdachte. Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een taakstraf en voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, voor het geval dat de rechtbank oplegging van gevangenisstraf aangewezen zou oordelen.
De redengeving van de op te leggen straffen
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: 30 maart 2006, Heerlen, Gemeente Heerlen, voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 6° (pepperspray).
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2007.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700190-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 januari 2007 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [woonadres verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. L.W.M. Hendriks, advocaat te Maastricht.