ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8079

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-530435-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in een oplichtingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met een medeverdachte, op meerdere tijdstippen in de periode van januari tot en met augustus 2002 goederen heeft verkregen van een bedrijf door middel van listige kunstgrepen. De verdachte heeft valse pakbonnen opgemaakt en goederen vermeld die niet daadwerkelijk in het magazijn aanwezig waren, waardoor het benadeelde bedrijf onterecht is benadeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft geoordeeld dat deze termijn is overschreden, maar dat de overschrijding van beperkte omvang was. Dit heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met een voorwaardelijke straf van 100 uren, en heeft de civiele vordering van het benadeelde bedrijf niet-ontvankelijk verklaard, waardoor deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van oplichting en het misbruik van vertrouwen door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/530435-06
Datum uitspraak: 19 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip, hieronder nader genoemd, in of omstreeks de periode januari tot en met augustus 2002, in elk geval in of omstreeks het jaar 2002 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte], althans een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een of meer ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen het bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1]. heeft bewogen tot de afgifte van na te noemen geldbedragen, althans tot het aangaan van een schuld ter hoogte van na te noemen geldbedragen, althans telkens enig bedrag aan geld, door valselijk, listiglijk en bedrieglijk tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] voornoemd, althans met een of meer ander(en), althans alleen, de hierna genoemde goederen te eigen bate te betrekken van een leverancier van voornoemd bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1]., zijnde van [naam bedrijf benadeelde 2]., en ter betaling van die aan hem geleverde goederen aan die [naam medeverdachte] althans de bezorger van die leveranties, althans aan van [naam bedrijf benadeelde 2]. opgave te doen van (andere) goederen die in het magazijn/bedrijf van [naam bedrijf benadeelde 1] reeds aanwezig waren doch aldaar, naar hij verdachte wist, (abusievelijk) niet in de administratie waren verantwoord, en aldus te bewerkstelligen dat ter betaling van die aan hem te eigen bate geleverde goederen door van [naam bedrijf benadeelde 2]. een factuur aan [naam bedrijf benadeelde 1]. werd gezonden met daarop als te betalen goederen vermeld die door hem verdachte opgegeven reeds bij [naam bedrijf benadeelde 1]. aanwezige (andere) doch niet in de administratie verantwoorde goederen, waarop [naam bedrijf benadeelde 1]. die reeds in het magazijn/bedrijf aanwezige goederen (nogmaals) betaalde in elk geval voor die bedragen gedebiteerd werd (in de administratie van van [naam bedrijf benadeelde 2].), door welke betaling althans debitering de zulks in de na te noemen gevallen (nader aangeduid door verwijzing naar de feitnummers in het proces-verbaal no 2004009681 van de politie):
op of omstreeks 16 januari 2002 een autoradio merk Blaupunkt type Madison, ten bedrage van EUR 266,24 althans enig geldbedrag (feit 1);
op of omstreeks 6 februari 2002 een CD-wisselaar CDC A08, ten bedrage van EUR 221,79 althans enig geldbedrag (feit 2);
op of omstreeks 25 maart 2002 een radio-CD speler Lausanne ten bedrage van EUR 148,00 althans enig geldbedrag (feit 4);
op of omstreeks 24 april 2002 een mobiele telefoon Nokia 6310 ten bedrage van EUR 385,42 althans enig geldbedrag (feit 5);
op of omstreeks 17 mei 2002 een radio merk Blaupunkt type San Remo ten bedrage van EUR 151,00 althans enig geldbedrag (feit 6);
op of omstreeks 24 juni 2002 een navigatiesysteem merk Blaupunkt RNS 150, ten bedrage van EUR 821,61 althans enig geldbedrag (feit 9)
op of omstreeks 20 augustus 2002 een navigatiesysteem merk Blaupunkt RNS 150 ten bedrage van EUR 918,45 althans enig geldbedrag (feit 11).
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De stukken uit het procesdossier geven de rechtbank aanleiding te onderzoeken of ter zake van het tenlastegelegde het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn al dan niet is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 16 december 2004, zijnde de datum van verhoor bij inverzekeringstelling van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden. Redenen of omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn in de onderhavige zaak op méér dan twee jaren zou moeten worden gesteld, zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat er bij de voortgang van de zaak niet de nodige voortvarendheid aan de dag is gelegd door het openbaar ministerie. Er is geen sprake geweest van een ingewikkeld onderzoek, dat heeft gezorgd voor vertraging in de afhandeling van de zaak.
Gezien de beperkte omvang van de overschrijding van de redelijke termijn is de rechtbank van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in casu geen passende sanctie is, nu het belang dat de samenleving -ook na overschrijding van de redelijke termijn- (zijnde de periode gelegen tussen 16 december 2006 en 19 januari 2007) houdt bij normhandhaving door berechting dient te prevaleren boven het belang van de verdachte tot verval van strafvervolging vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding wél aanleiding -gelijk ook de raadsman heeft bepleit- een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meerdere tijdstippen, hieronder nader genoemd, in de periode januari tot en met augustus 2002, te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte], telkens met het oogmerk om zich en/of een of meer ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen het bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1]. heeft bewogen tot de afgifte van na te noemen geldbedragen, althans tot het aangaan van een schuld ter hoogte van na te noemen geldbedragen, althans telkens enig bedrag aan geld, door listiglijk en bedrieglijk tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] voornoemd, de hierna genoemde goederen te eigen bate te betrekken van een leverancier van voornoemd bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1]., zijnde [naam bedrijf benadeelde 2]., en ter betaling van die aan hem geleverde goederen aan die [naam medeverdachte] althans de bezorger van die leveranties, althans aan [naam bedrijf benadeelde 2]. opgave te doen van (andere) goederen die in het magazijn/bedrijf van [naam bedrijf benadeelde 1] reeds aanwezig waren doch aldaar, naar hij verdachte wist, (abusievelijk) niet in de administratie waren verantwoord, en aldus te bewerkstelligen dat ter betaling van die aan hem te eigen bate geleverde goederen door [naam bedrijf benadeelde 2]. een factuur aan [naam bedrijf benadeelde 1]. werd gezonden met daarop als te betalen goederen vermeld die door hem verdachte opgegeven reeds bij [naam bedrijf benadeelde 1]. aanwezige andere doch niet in de administratie verantwoorde goederen, waarop [naam bedrijf benadeelde 1]. die reeds in het magazijn/bedrijf aanwezige goederen betaalde in elk geval voor die bedragen gedebiteerd werd (in de administratie van [naam bedrijf benadeelde 2].), door welke betaling althans debitering de zulks in de na te noemen gevallen (nader aangeduid door verwijzing naar de feitnummers in het proces-verbaal no 2004009681 van de politie):
op 16 januari 2002 een autoradio merk Blaupunkt type Madison, ten bedrage van EUR 266,24 althans enig geldbedrag (feit 1);
op 6 februari 2002 een CD-wisselaar CDC A08, ten bedrage van EUR 221,79 althans enig geldbedrag (feit 2);
op 25 maart 2002 een radio-CD speler Lausanne ten bedrage van EUR 148,00 althans enig geldbedrag (feit 4);
op 17 mei 2002 een radio merk Blaupunkt type San Remo ten bedrage van EUR 151,00 althans enig geldbedrag (feit 6);
op 24 juni 2002 een navigatiesysteem merk Blaupunkt RNS 150, ten bedrage van EUR 821,61 althans enig geldbedrag (feit 9)
op 20 augustus 2002 een navigatiesysteem merk Blaupunkt RNS 150 ten bedrage van EUR 918,45 althans enig geldbedrag (feit 11).
Het bewijs
• Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring afgelegd ter terechtzitting, de aangifte van de heer [naam directeur], directeur van het bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1] en de zeer uitgebreide en gedetailleerde bekennende verklaring van verdachte, d.d. 17 december 2004 afgelegd bij de politie. De tenlastegelegde telefoon, zijnde de mobiele telefoon Nokia 6310, kan eveneens bewezen worden verklaard, daar het getal 6310 kan worden gezien als een kennelijke verschrijving.
• Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring, nu cliënt een zeer uitgebreide en bekennende verklaring heeft afgelegd.
• Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde, met uitzondering van feit 6, zoals aangeduid in het proces-verbaal van de politie, wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 17 december 2004, zijn bekennende verklaring afgelegd ter terechtzitting en de aangifte van 12 februari 2004 van de heer [naam directeur], directeur van het bedrijf [naam bedrijf benadeelde 1]
• De gebezigde bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waar hij erkent dat hij op meerdere tijdstippen in de periode januari tot en met augustus 2002 de in tenlastelegging genoemde goederen heeft laten leveren via de heer [naam medeverdachte]. Voor deze goederen werden valse pakbonnen opgemaakt. Op deze pakbonnen liet de verdachte goederen vermelden welke op papier in het magazijn van [naam bedrijf benadeelde 1] lagen, maar niet in het magazijn aanwezig waren. Deze goederen werden door [naam bedrijf benadeelde 2] via [naam medeverdachte] wel bij [naam bedrijf benadeelde 1] in rekening gebracht. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 17 december 2004 .
De verklaring van aangever [naam directeur], directeur van [naam bedrijf benadeelde 1]. (pagina 105 van het dossier1), waarin onder meer is te lezen -kort gezegd- dat bij [naam bedrijf benadeelde 2] een creditnota werd gemaakt van geleverde onderdelen en dat andere goederen werden geleverd die niet bij [naam bedrijf benadeelde 1]aankwamen, maar door medewerkers van [naam bedrijf benadeelde 1] of medewerkers van [naam bedrijf benadeelde 2] werden verduisterd. Dit kon alleen geschieden met medewerking van de magazijnbeheerder van [naam bedrijf benadeelde 1] en medewerking van de vertegenwoordiger van het bedrijf van [naam bedrijf benadeelde 2].
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten, welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, waarvan 100 uren voorwaardelijk, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de civiele vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf benadeelde 1] zal worden toegewezen.
De officier van justitie heeft in haar eis rekening gehouden met de omstandigheid dat het tenlastegelegde oude feiten betreft en naar voren gebracht dat om die reden een kleine korting van 10% op de oorspronkelijk te eisen straf op zijn plaats is. Tenslotte heeft zij in haar eis rekening gehouden met het feit dat verdachte zijn ernstige persoonlijke problemen die tot het plegen van de strafbare feiten hebben geleid zelfstandig heeft overwonnen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft strafvermindering bepleit vanwege de termijnoverschrijding van artikel 6 EVRM en naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de civiele vordering.
De redengeving van de op te leggen straf
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te noemen aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten en met het belang van een juiste normhandhaving. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de lange periode waarin de oplichting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met het misbruik dat verdachte heeft gemaakt van het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat voor het bewezen verklaarde een straf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis passend zou zijn.
Ofschoon de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan in de vordering van de officier van justitie is uitgegaan, acht de rechtbank toch een straf, gelijk aan die welke door de officier van justitie is gevorderd, geboden. Daarbij is rekening gehouden met de omvang en de duur van de oplichting en het schadebedrag van [naam bedrijf benadeelde 1] .
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam bedrijf benadeelde 1] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf benadeelde 1] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt:
De goederen genoemd in de tenlastelegging zijn geleverd door Van [naam bedrijf benadeelde 2]. aan (een medewerker van) [naam bedrijf benadeelde 1]. Echter voor deze goederen werd een valse pakbon opgemaakt, waarop andere goederen vermeld stonden dan de werkelijk geleverde goederen. Op basis van deze pakbon werd vervolgens een verzamelfactuur gezonden aan [naam bedrijf benadeelde 1]. Bij [naam bedrijf benadeelde 2]. werd de zaak administratief “rechtgetrokken” door middel van zogenaamde nulfacturen. Onduidelijk is of de waarde van de goederen welke uiteindelijk terecht zijn gekomen op de (valselijk opgemaakte) pakbonnen en vervolgens op de verzamelfacturen steeds dezelfde bedragen vertegenwoordigen als de in de tenlastelegging genoemde goederen. Voorts is uit het dossier niet op te maken of door [naam bedrijf benadeelde 1]. betalingen aan [naam bedrijf benadeelde 2]. zijn verricht en indien deze zijn verricht welke bedragen door [naam bedrijf benadeelde 1]. aan [naam bedrijf benadeelde 2]. zijn voldaan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 160 UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 DAGEN zal worden toegepast;
- beveelt dat van de opgelegde taakstraf een gedeelte, groot 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres bedrijf benadeelde 1], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam bedrijf benadeelde 1]. in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en mr. I.S. Peskens, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2007, zijnde mr. I.S. Peskens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.