ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ9140

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195737 CV EXPL 05-3676
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.G.A.M. Veugelers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toekenning van een FPU-uitkering na ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, die in dienst was bij ROVA Holding NV, een FPU-uitkering na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser had zijn dienstverband beëindigd in het kader van een mediation, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken over een suppletie op de FPU-uitkering. Eiser verzocht de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, welke werd toegewezen met een vergoeding. Na de ontbinding diende eiser een verzoek in voor een FPU-uitkering, maar dit werd door de gedaagden afgewezen. Gedaagden stelden dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor vervroegde uittreding, omdat de ontbinding door de rechter was uitgesproken en niet op eigen verzoek van eiser. Eiser betwistte dit en stelde dat de ontbinding op zijn verzoek voldeed aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer inderdaad kan worden gezien als een ontslag op eigen verzoek, ook al was dit onder druk van omstandigheden. De rechter concludeerde dat eiser recht had op de gevorderde FPU-uitkering met terugwerkende kracht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 05-3676
zaakno: 195737
typ: M.L.
coll:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 10 mei 2006
inzake
[naam eiser],
wonende te [postcode, woonplaats] [adres],
eiser,
gemachtigde mr. L.R. van Hee te Zwolle,
tegen
1.de stichting Stichting Fonds Vrijwillig Vervroegd Uittreden Overheidspersoneel (FPU)
gevestigd te 6411 EJ Heerlen en kantoorhoudend aan de Oude Lindestraat 70,
2.de stichting Stichting Pensioenfonds ABP
gevestigd te 6411 EJ Heerlen en kantoorhoudend aan de Oude Lindestraat 70,
gedaagden
gemachtigde: mr. J.H.A.M. Oelers te Heerlen,
verschijnende bij P.M.F. Otten, gerechtsdeurwaarder.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Eiser heeft gedaagden gedagvaard voor de kantonrechter. Aan de dagvaarding zijn producties gehecht.
Gedaagden hebben geconcludeerd voor antwoord.
Daarop heeft eiser gerepliceerd, waarna gedaagden hebben gedupliceerd.
Ten slotte is de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet, althans onvoldoende betwist het volgende vast.
Eiser, geboren [geboortedatum], is per 16 februari 1966 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangers van ROVA Holding NV (verder te noemen: ROVA). Medio 2000 ontstonden spanningen tussen eiser en ROVA. In het kader van een mediation werd duidelijk dat voorzetting van het dienstverband geen reële optie meer was. Voorgesteld werd dat eiser na beëindiging van zijn dienstverband van ROVA een suppletie zou ontvangen op zijn te verwachten uitkering op grond van de voor de medewerkers van ROVA geldende FUR-regeling (Flexibele Uittredingsregeling). De uitkering volgens die regeling omvat een FPU-uitkering en een aanvullende dotatie daarop.
Aan de voorwaarden om voor FPU in aanmerking te komen voldeed eiser, althans nadat hem ontslag op eigen verzoek verleend zou zijn.
Partijen werden het evenwel niet eens over de suppletie die ROVA beschikbaar zou moeten stellen. Daarom besloot eiser om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter te verzoeken, welk verzoek werd toegewezen, ingaande 1 maart 2003, onder toekenning van een vergoeding overeenkomende met het verschil tussen een reguliere FUR-uitkering en het niveau van 70% van zijn loon, te herleiden tot 1,4 bruto-jaarsalaris. (Beschikking d.d. 5 februari 2003, kantonrechter Zwolle)
Daarna diende eiser bij gedaagden een verzoek in tot toekenning van een FPU-uitkering doch dat verzoek werd niet gehonoreerd.
In de procedure van bezwaar en die voor de Commissie van Beroep van gedaagden werd het standpunt van gedaagden bevestigd.
De FPU-regeling
De regeling van vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel is neergelegd in het Regle-ment Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) over de basis- en aanvullende uitkering van 1 april 1997, ten laste van het VUT-fonds. Deze regeling is in aanvulling op en samenhang met het Pensioenreglement (PR) van het ABP tot stand gekomen. In het PR is het flexibel pensioen geregeld, ten laste van het ABP.
De feitelijke uitvoering van de FPU-regeling is in handen van het administratieve apparaat van het ABP gelegd.
De door eiser gevraagde FPU-uitkering (inclusief het flexibel pensioen) heeft op beide regelingen betrekking.
Het geschil tussen partijen
Gedaagden wijzen erop dat er kennelijk sprake was van een conflictueuze arbeidsrelatie tussen eiser en ROVA en dat die situatie er uiteindelijk toe geleid heeft dat eiser via een civiele procedure bewerkstelligd heeft dat zijn arbeidsovereenkomst met ROVA ontbonden werd.
Gedaagden hebben het verzoek tot toekenning van een FPU-uitkering afgewezen omdat niet voldaan zou zijn aan het vereiste van “vervroegde uittreding”, gedefinieerd als: een ontslag, volledig dan wel gedeeltelijk, uit een dienstverhouding, op eigen verzoek van de deelnemer/werknemer, met het oogmerk de deelnemer/werknemer voor het bereiken van de leeftijd van 65 te doen uittreden met het recht op een uitkering/flexibel pensioen (art. 5a.1 Pensioenreglement en artikel 1, aanhef en sub l, van het FPU-reglement). De ontbinding van de arbeidsovereenkomst in casu zou niet voldoen aan genoemd vereiste.
Eiser stelt zich op het standpunt dat wel voldaan is aan dat vereiste. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer acht hij te voldoen aan het criterium “ontslag op eigen verzoek”. En wat betreft de ontbinding wijst hij op twee motieven: 1. uittreden met recht op FUR-uitkering / FPU-uitkering; 2. uittreden met recht op suppletie op FUR-uitkering / FPU-uitkering
Aan de overige vereisten om voor een FPU-uitkering in aanmerking te komen, werd volgens partijen voldaan.
Eiser vordert alsnog toekenning van een FPU-uitkering, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2003.
BEOORDELING:
1.Partijen stellen zich terecht op het standpunt dat de verlangde FPU-uitkering zowel het ABP als het VUT-fonds regardeert. Beide gedaagden zijn dan ook deswege terecht gedagvaard.
2.Gedaagden benadrukken, onder verwijzing naar de overwegingen van de Commissie van Beroep, dat de voorwaarden ontslag op eigen verzoek en met het oogmerk om vervroegd uit te treden op basis van het FPU-reglement als het ware de conditio sine qua non vormen voor het recht op een uitkering. Daaraan is in casu volgens de Commissie niet voldaan omdat de arbeidsovereenkomst door een vonnis van de rechter is geëindigd. Dat zou anders zijn indien partijen, eventueel onder druk van de rechter, tot overeenstemming gekomen waren en het ontbindingsverzoek was ingetrokken, waarna eiser om ontslag (op eigen verzoek) verzocht had.
Gedaagden voeren verder aan:
“Eisers keuze voor de ontbindingsprocedure via de kantonrechter heeft uiteraard niet het oogmerk om een vervroegde uittreding op basis van een FPU-regeling (en het FUR-reglement) te bewerkstelligen. Het volgen van een ontbindingsprocedure is daarvoor niet alleen volstrekt overbodig, maar zelfs en vooral in strijd met het karakter van een vrijwillige vervroegde uittreding in de zin van de FPU-regeling. Door eiser wordt niet bestreden dat hij het oogmerk had om via de ontbindingsprocedure een veroordeling tot het uitkeren van een ontslagvergoeding te bewerkstelligen.”
3.Een ontslag op eigen verzoek - een terminologie die voortkomt uit het administratief recht c.q. bestuursrecht - komt voor de civiele sector in elk geval overeen met opzeggen van de arbeidsovereenkomst door de werknemer. Maar er is meer.
Ten aanzien van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft eiser gewezen op
het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 juni 2004 (JOR 90/2004), waarin een ontbinding op verzoek van de werkgever geacht werd aan het criterium “ontslag” te voldoen, in dit geval niet op eigen verzoek, zulks in het kader van een toe te kennen wachtgelduitkering. Hieruit blijkt dat opzegging door een der partijen niet vereist is om aan het criterium ontslag te voldoen.
Mutatis mutandis volgt hieruit dat een beschikking ter ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer geacht kan worden te voldoen aan het criterium “ontslag op eigen verzoek”.
4.Gedaagden kennen aan het vrijwillige karakter van een ontslag op eigen verzoek doorslaggevende betekenis toe. Dat is niet terecht. De FPU-regeling bepaalt niets over het vrijwillige karakter van een ontslag op eigen verzoek. Ook een ontslag op eigen verzoek onder druk van de omstandigheden, te zware belasting, conflicten etc., hetgeen in feite de vrijwilligheid zelfs teniet kan doen, beantwoordt aan de voorwaarde om voor een FPU-uitkering in aanmerking te komen. Ten deze is slechts bepalend het criterium “op eigen verzoek”; het criterium “vrijwilligheid” is niet aan de orde.
.
5.Ten aanzien van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is de vrijwilligheid evenmin aan de orde. Artikel 685 lid 1 BW vangt aan met de woorden: “Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden…” En in lid 2 wordt verder bepaald “Als gewichtige redenen worden beschouwd … veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.”
Met het criterium “vrijwilligheid” hebben gedaagden derhalve de gelijkstelling van de ontbinding van arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer met een ontslag op eigen verzoek niet kunnen afwijzen.
6.Gedaagden concluderen ten aanzien van het oogmerk van het ontbindingsverzoek tot het volgende: “Het is naar het oordeel van gedaagden zonneklaar dat eiser met de door hem gevolgde weg van de ontbindingsprocedure het oogmerk had een executoriale titel te verkrijgen voor een ontslagvergoeding op kosten van ROVA.”
Eiser stelt dat het oogmerk om een ontslagvergoeding te verkrijgen samen kon gaan en ook ging met het oogmerk om uit te treden met recht op een FPU-uitkering. Deze stelling van eiser is terecht.
7.Dit blijkt uit de weergegeven feiten van de mislukte poging om in onderling overleg tot een beëindiging van het dienstverband te komen. De ontslagvergoeding werd in combinatie met het FPU-uittreden en -uitkering voorgesteld en besproken. En daar was volgens gedaagden ook geen bezwaar tegen, als de beëindiging maar niet door de rechter tot stand kwam.
8.En dat blijkt ook uit de beschikking waarbij de arbeidsovereenkomst werd ontbonden. De kantonrechter stelt allereerst vast: “Het verzoek strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering van de omstandigheden van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen” (punt 2). Het oogmerk is dus allereerst beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat verzoek wordt ook toegewezen (punt 4).
In punt 5 komt de kantonrechter over “een vergoeding naar billijkheid” te spreken. In punt 5.8 constateert hij dat eiser voor een FUR-uitkering, waarvan de FPU-uitkering deel uitmaakt, opteert. In punt 5.9 vermeldt hij de standpunten van partijen over aanvulling van de FUR-uitkering. Hij acht de door eiser gevraagde aanvulling tot 70% van zijn huidige salaris billijk.
Een en ander betekent dat het oogmerk allereerst ontbinding van de arbeidsovereenkomst is en vervolgens het verkrijgen van een ontslagvergoeding beoogd wordt, terwijl het oogmerk van verkrijgen van een FPU-uitkering onverkort is blijven gelden, expliciet door de kantonrechter vermeld. Zelfs zonder die expliciete vermelding volgt uit de samenhang van het geheel dat eiser onverkort het oogmerk had de beëindiging van het dienstverband gepaard te doen gaan met recht op een FPU-uitkering.
9.De stelling van gedaagden dat zonneklaar was dat eiser met de ontbindingsprocedure een executoriale titel voor een ontslagvergoeding wilde verkrijgen is derhalve éénzijdig en slechts een halve waarheid. Onverkort had hij het oogmerk het ontslag met een FPU-uitkering gepaard te doen gaan.
Daar komt nog bij dat als het oogmerk van eiser op de eerste plaats het beslechten van een geschil over een ontslagvergoeding zou betreffen, de ontbindingsprocedure daartoe niet de aangewezen weg was. Dit is een verzoekschriftprocedure die gericht is op ontbinding, met bijkomende mogelijkheid van het toekennen van een vergoeding naar billijkheid. Over de hoogte van die vergoeding wordt niet geoordeeld zoals in een contentieuze procedure. Deze laatste procedure zou dan meer in de rede gelegen hebben.
Uit het enkele feit dat eiser voor een ontbindingsprocedure gekozen heeft kan niet afgeleid worden dat hem het verkrijgen van een executoriale titel voor een ontslagvergoeding voor ogen stond en niet het uittreden met recht op een FPU-uitkering.
10.Op grond van het vorenstaande komen de hoofdvorderingen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
11.De wettelijke rente zal vanaf 1 augustus 2003 toegewezen worden gelet op de ontvangst op 30 juni 2003 van het aanvraagformulier bij gedaagden (via het fonds Sfn) en enige verwerkingstijd daarvan.
Er is grond de vordering van buitengerechtelijke kosten toe te wijzen, mede gelet op de procedures van bezwaar en beroep in de voorfase.
Gedaagden zullen als de in ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld worden.
BESLISSING:
De kantonrechter
1.Veroordeelt gedaagde sub 1 binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan eiser een basisuitkering, alsmede een aanvullende uitkering toe te kennen als bedoeld in het FPU-reglement, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2003.
2.Veroordeelt gedaagde sub 1 tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag waarop eiser recht heeft op grond van het gevorderde sub 1 vanaf 1 augustus 2003
3.Veroordeelt gedaagde sub 2 binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan eiser een flexibel pensioen als bedoeld in het PR toe te kennen, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2003.
4.Veroordeelt gedaagde sub 2 tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag waarop eiser recht heeft op grond van het gevorderde sub 3 vanaf 1 augustus 2003.
5.Veroordeelt gedaagden sub 1 en 2 binnen vier weken na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen als vergoeding voor door eiser gemaakte buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 600,00.
6.Veroordeelt gedaagden sub 1 en 2 in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiser gevallen en tot aan dit vonnis begroot op: € 85,60 (kosten dagvaarding),
€ 103,00 (griffierecht) en € 600,00 (salaris gemachtigde).
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
Wijst af het meer of anders gevorderde
Aldus gewezen door mr. drs. W.G.A.M. Veugelers, kantonrechter-plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.