RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700448-06
Datum uitspraak: 12 december 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [adres verdachte],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 1], heeft weggenomen twee (dames)tassen en/of twee rijbewijzen en/of drie ID-kaarten en/of een TFT-scherm en/of drie rugzakken en/of een MP3-speler en/of autopapieren en/of twee GSM-telefoons en/of een digitaal fototoestel en/of cosmetica en/of een jas en/of een spijkerbroek en/of twee beurzen (met inhoud) en/of twee giropassen en/of (ongeveer) 270 euro en/of een babyfoon en/of drie ballen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2006 tot en met 20 augustus 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk een of meer pasjes en/of een of meer visitekaartjes en/of een kortingskaart en/of een voordeelurenkaart en/of een fototoestel en/of een of meer fotorolletjes en/of een SIM-kaart, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als zijnde de vinder van dat/die pasjes en/of visitekaartjes en/of kortingskaart en/of voordeelurenkaart en/of fototoestel en/of fotorolletjes en/of SIM-kaart, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [woonplaats slachtoffer 4], heeft weggenomen twee spaarpotten en/of twee tassen en/of een GSM-telefoon en/of een bijouteriedoos en/of een beautycase en/of een fotocamera en/of een scheerapparaat en/of een pedicureset en/of vier (kristallen) siervoorwerpen en/of een armband en/of twee (gouden) ringen en/of twee hangers en/of een (gouden) siervoorwerp, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets (merk California), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een (heren)fiets (merk California), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met voornoemd oogmerk voornoemde fiets heeft gepakt en/of (vervolgens) met die fiets aan/in de hand is weggelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2006 tot en met 11 juni 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een garage, gelegen aan de [adres slachtoffer 6], heeft weggenomen een viskoffer (met inhoud) en/of acht, in elk geval een of meer, vishengels en/of een hoeveelheid gereedschap, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2006 tot en met 23 juni 2006 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, een viskoffer heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die viskoffer wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 20 augustus 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De dagvaarding is derhalve geldig.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouwe, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op of omstreeks 16 augustus 2006 een diefstal heeft gepleegd in Eygelshoven. De verdachte moet daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouwe, evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op of omstreeks 10 of 11 juni 2006 een viskoffer met inhoud, vishengels en gereedschap heeft weggenomen. De rechtbank heeft in het dossier wel voldoende bewijsmiddelen aangetroffen voor het door de verdachte op 23 juni 2006 voorhanden hebben van de eerder ontvreemde viskoffer. Verbalisant [L.] heeft de verdachte immers op die dag te Eygelshoven gezien, toen hij een viskoffer dumpte bij een afvalcontainer (p. 119 van het dossier). In deze door de politie veiliggestelde viskoffer werd een viskaart op naam van de aangever [naam slachtoffer 6] aangetroffen (p. 121 van het dossier). Nergens uit het dossier blijkt evenwel van een bewijsmiddel waaruit volgt of zou kunnen afgeleid dat de verdachte, op het moment van verwerven of voorhanden krijgen van de viskoffer, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze viskoffer een door misdrijf verkregen goed betrof. Dat er een viskaart ten name van de aangever in de viskoffer werd aangetroffen, doet daaraan niet af. De verdachte moet daarom zowel van het onder 4 primair als het onder 4 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Feit 1 subsidiair: wettig en overtuigend bewezen. Bij fouillering van de verdachte zijn onder meer pasjes, die van diefstal afkomstig zijn, aangetroffen.
Feit 2: wettig en overtuigend bewezen, onder meer op grond van de aangifte van mevrouw [naam slachtoffer 4]. Zij is ’s ochtends slechts voor korte tijd haar woning had verlaten. Toen zij thuis kwam bleek de hele woning overhoop te zijn gehaald. Buurtbewoners hebben de verdachte in de straat zien fietsen met een grote tas of rugzak. De verbalisanten H. en V. zijn onrechtmatig binnengetreden in de caravan waarin de verdachte verbleef, dus hetgeen in die caravan is gevonden, moet worden uitgesloten van bewijs. Desondanks is er voldoende bewijs voor de inbraak. De verdachte is in de tuin van mevrouw [naam slachtoffer 4] gezien met de tas. Eerst ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat hij bij een vriend in de straat achter de woning van mevrouw [naam slachtoffer 4] de was ging doen en dat hij alleen naar binnen keek om te zien of mevrouw [naam slachtoffer 4] thuis was.
Feit 3: wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting. De wegnemingshandeling is volledig geweest. De fiets is uit de invloedssfeer van de aangever gekomen, want de verdachte had de fiets al opgetild en een eind meegenomen.
Feit 4 subsidiair: opzetheling is wettig en overtuigend bewezen. De primair tenlastegelegde inbraak is niet te bewijzen. De verdachte had de viskoffer van de aangever in zijn bezit en de viskoffer was van diefstal afkomstig. De verdachte wist dit, omdat er in de viskoffer een viskaart op naam van de aangever zat.
Feit 5: wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van de verdachte heeft als volgt gepleit.
Feit 1 primair: vrijspraak, wegens onvoldoende bewijs.
Feit 2: vrijspraak vanwege bewijsuitsluiting van het aangetroffen zijn van de gestolen goederen in de onrechtmatig binnengetreden caravan. In geval van veroordeling is strafvermindering aan de orde.
Feit 3 primair: vrijspraak, omdat juridisch gezien geen sprake is van een voltooid delict. De wegneminghandeling was immers niet voltooid omdat de dief niet kon beschikken over het gestolene, zoals uiteengezet in het arrest, gepubliceerd in NJ 1987, 589.
Feit 4 primair: vrijspraak, wegens onvoldoende bewijs voor betrokkenheid bij de inbraak.
Feit 4 subsidiair: vrijspraak van opzetheling en van schuldheling omdat uit niets blijkt dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat de koffer van diefstal afkomstig was. Aan de buitenkant van de viskoffer was dit immers niet te zien.
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek naar het onder 2. bewezenverklaarde feit heeft de politie een onderzoek uitgevoerd in de caravan, waarin de verdachte [naam verdachte] zou verblijven, zonder dat de politie hiertoe een machtiging had. De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 359a, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, de resultaten van dit onderzoek, uitgesloten van het bewijs. Gelet op het overige bewijs in het dossier (zie hiertoe de aan dit vonnis gehechte bijlage), met name verklaringen van de getuigen, die verdachte op 8 augustus 2006 hebben gezien bij de woning van mevrouw [naam slachtoffer 4] en de mededeling dat mevrouw [naam slachtoffer 4] zelf goederen, ontvreemd bij de inbraak in haar woning, heeft teruggevonden in de betreffende caravan, acht de rechtbank desalniettemin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft betoogd dat het onder 3. primair tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden verklaard en dat er slechts sprake was van een poging tot diefstal. Gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [naam slachtoffer 5] op pagina 106, waarin hij verklaart dat de verdachte de fiets met zich meevoerde, en de verklaring van de getuige [naam getuige 1] op pagina 110, waarin deze verklaart dat “[naam verdachte] zei dat het zijn fiets was”, gelet op de omstandigheid dat [naam getuige 1] met “[naam verdachte]” de verdachte bedoelt (zie de opmerking van de verbalisant op pagina 111), is er naar het oordeel van de rechtbank terzake van het onder 3 tenlastegelegde sprake van een voltooid delict.
De gebezigde bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in een aanvulling, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. Subsidiair
hij in de periode van 16 augustus 2006 tot en met 20 augustus 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, opzettelijk pasjes en visitekaartjes en een kortingskaart en een voordeelurenkaart en een fototoestel en fotorolletjes en een SIM-kaart, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als zijnde de vinder van die pasjes en visitekaartjes en kortingskaart en voordeelurenkaart en fototoestel en fotorolletjes en SIM-kaart, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op 8 augustus 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [woonplaats slachtoffer 4], heeft weggenomen twee spaarpotten en twee tassen en een GSM-telefoon en een bijouteriedoos en een beautycase en een fotocamera en een scheerapparaat en een pedicureset en vier (kristallen) siervoorwerpen en een armband en twee (gouden) ringen en twee hangers en een (gouden) siervoorwerp, toebehorende aan [naam slachtoffer 4], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij op 18 mei 2006 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een herenfiets, merk California, toebehorende aan [naam slachtoffer 5];
5.
hij op 20 augustus 2006 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
1 subsidiair:
verduistering
2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 subsidiair, 2, 3 primair, 4 subsidiair en 5 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft deze eis aldus onderbouwd, dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld, dat de verdachte door het plegen van strafbare feiten voor ongemak in de maatschappij heeft gezorgd en dat diverse voor de verdachte opgestarte hulpverleningstrajecten zijn mislukt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe van de verdachte heeft allereerst gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is in de marge van de samenleving terecht gekomen. Hij zal het meest gebaat zijn met een werkplek en met structuur in zijn leven.
Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat zij de eis van de officier van justitie erg hoog vindt. De eis wijkt af van de gepubliceerde richtlijnen, zelfs wanneer er rekening gehouden wordt met recidive. De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte een werkstraf op te leggen, opdat de verdachte structuur wordt geboden en de kans krijgt op een vaste werkplek.
De redengeving van de op te leggen straf
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft de rechtbank verzocht aan haar cliënt een werkstraf op te leggen. Gelet op het zeer uitgebreide strafblad van de verdachte acht de rechtbank een werkstraf geen passende straf. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. De omstandigheid dat de verdachte kort voor het plegen van de onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde feiten -namelijk op 4 juli 2006- door de politierechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met daarnaast het bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, is in de visie van de rechtbank voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf van groot belang. De verdachte kan er immers kennelijk op geen enkele manier van worden weerhouden strafbare feiten te plegen.
Oplegging van een gevangenisstraf, als door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank evenwel een te zware sanctie, nog afgezien van het feit dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde.
Ter terechtzitting is door de raadsvrouwe namens verdachte verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, gelet op het bepaalde in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van de rechtbank doet de situatie van artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zich niet voor, nu verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank wijst derhalve het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer 7] en [naam slachtoffer 6] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 7] betoogd dat deze onvoldoende onderbouwd is.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] primair gepleit voor afwijzing, als gevolg van de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouwe gepleit voor niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 7], althans voor matiging van de schadevergoeding wegens het ontbreken van een onderbouwing van de hoogte van de posten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat niet duidelijk is of de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 7] is vergoed, nu zij immers op 14 augustus 2006 bij de politie heeft aangegeven dat zij verzekerd is bij Rvs Schadeverzekering NV (p. 84 van het doorgenummerde dossier).
Over de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] heeft de officier van justitie opgemerkt dat het gereedschap uit het schuurtje niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de visspullen heeft de officier van justitie betoogd dat het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd omdat vergoeding van de nieuwwaarde wordt gevraagd, terwijl de spullen niet nieuw waren. Daarnaast dient, naar de mening van de officier van justitie, te worden uitgesloten dat er een verzekering geldt.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] heeft de raadsvrouwe primair gepleit voor afwijzing, als gevolg van de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouwe gepleit voor afwijzing van de vordering wegens het ontbreken van het vereiste van onrechtmatige daad en/of causaliteit bij veroordeling voor heling.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De benadeelde partij [naam slachtoffer 6] en diens gemachtigde, [naam gemachtigde], advocaat te Landgraaf, hebben ter terechtzitting desgevraagd toegelicht dat vergoeding wordt gevraagd van de nieuwwaarde van alle visspullen. De viskoffer en de viskaart heeft de heer [naam slachtoffer 6] inmiddels teruggekregen. Hiernaar gevraagd, zei de heer [naam slachtoffer 6] een inboedelverzekering te hebben, doch niet te weten of deze zich uitstrekt over de garage, waaruit de viskoffer werd gestolen. Na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouwe heeft mr. D. naar voren gebracht niets toe te willen voegen en zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het onder 4 primiair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] niet in haar vordering worden ontvangen.
De beslissing op het beslag
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen gevraagd, omdat de goederen niet van de verdachte zijn en de goederen niet naar de rechtmatige eigenaar te traceren zijn.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen is thans niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. De rechtbank zal daarom de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310, 311 en 321 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1], [woonplaats slachtoffer 4], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 6], [adres slachtoffer 6], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2006113125:
47 4.00 STK Make-Up, diverse make-up artikelen
48 1.00 STK Sieraad Kl: koper, KETTING, koperen hangertje vorm hart met 4 steentjes
49 1.00 STK GSM Kl: blauw, KPN arizona
50 1.00 STK Sleutel, TECHNOGYM electronih
51 1.00 STK Kleding Kl: beige, NIELSSON bodywarmer
52 1.00 STK Kleding Kl: groen, LEGERREGENJAS camoprint.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2006, zijnde mr. Klifman buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: De gebezigde bewijsmiddelen
1 subsidiair:
de aangifte van diefstal door [naam slachtoffer 1] van de in de bewezenverklaring genoemde goederen op 16 augustus 2006 (pagina 45 e.v.?),
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en bij de politie, inhoudende dat hij de bij hem aangetroffen pasjes ten name van [naam slachtoffer 1], [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3], heeft gevonden in een mapje op een pleintje aan het einde van de [adres slachtoffer 1] in Eygelshoven (pagina 127 en 128*),
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte (pagina 20*), de kennisgeving inbeslagneming (pagina 52*), de afstandverklaring van de verdachte (pagina 57*) en het stamproces-verbaal (pagina 10*), waar uit blijkt dat de verdachte alle in de bewezenverklaring genoemde goederen onder zich had.
2:
- Het proces-verbaal van klacht (pagina 61 e.v.*) van [naam slachtoffer 4] tegen haar zoon, de verdachte [naam verdachte], ter zake van inbraak in woning [woonplaats slachtoffer 4], Eygelshoven, gepleegd op 8 augustus 2006, waarbij de goederen, genoemd op de bijlage (pagina 65 e.v., pagina 67 e.v.) zijn weggenomen. Het raampje van de buitenkelderdeur is verbroken, aan de binnenzijde van de deur ligt een schroevendraaier welke niet van [naam slachtoffer 4] is.
[naam slachtoffer 4] verklaart dat de echtgenote van [naam echtgenoot slachtoffer 4] haar mededeelde dat [naam echtgenoot slachtoffer 4] haar zoon [naam verdachte] op 8 augustus 2006 omstreeks 9.30 uur had zien fietsen over de [adres slachtoffer 4], met een plastic zak bij zich. Later in de ochtend zag [naam echtgenoot slachtoffer 4] [naam verdachte] weer fietsen over de [adres slachtoffer 4]. [naam slachtoffer 4] heeft op 11 augustus 2006 met [naam verdachte] gebeld; hij zei dat hij in Eindhoven was. [naam slachtoffer 4] moest lachen en zei tegen [naam verdachte] dat zij hem in Eygelshoven had gezien. [naam slachtoffer 4] zei tegen [naam verdachte] dat hij op 8 augustus 2006 bij hen in de straat was geweest. [naam verdachte] zei daarop: ”ja ja, dat is voor wat jullie me allemaal hebben aangedaan” of woorden van gelijke strekking. Hieruit leidt [naam slachtoffer 4] af dat de verdachte in haar woning is geweest en dat hij de inbraak heeft gepleegd.
- Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 72 e.v.*), waarin de verbalisant weergeeft dat [naam slachtoffer 4] aan hem heeft medegedeeld dat haar zoon [naam verdachte] zou slapen in een caravan, gestald op een afgelegen terrein van boer T. te Kerkrade. De verbalisant stelt vervolgens een onderzoek in op de (adres boer), ziet caravan met daarin matras en o.a. zonnebril, lege blikjes frisdrank plus verpakkingsresten van etenswaar. Meisjes op het terrein delen de verbalisant mede dat [naam verdachte] in de caravan slaapt en dat hij in de avond naar de caravan toekomt en ’s ochtends weer uit de caravan vertrekt.
- Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam echtgenoot slachtoffer 4] (pagina 74 e.v.*), waarin hij verklaart dat hij op 8 augustus 2006 om ongeveer 9.30 uur [naam verdachte] in de [adres slachtoffer 4] ziet lopen, met een fiets aan de hand en een plastic boodschappentas bij zich, dat de tas bol stond en dat [naam verdachte] kennelijk veel kracht uitoefende op de hengsels van de tas, omdat de hengsels van de tas behoorlijk waren uitgerekt. De getuige zag [naam verdachte] even later opnieuw, nu zonder fiets en tas. [naam verdachte] droeg steeds de capuchon van zijn jas over zijn hoofd.
- Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 1] (pagina 76 e.v.?), waarin hij verklaart dat hij op 8 augustus 2006 om ongeveer 10.00 uur [naam verdachte] zag lopen op het trottoir voor de woning van zijn buren op het adres [woonplaats slachtoffer 4]. [naam verdachte] keek de getuige aan en groette hem, iets wat hij normaal nooit doet. Het is de getuige bekend dat [naam verdachte] al eens eerder heeft ingebroken in de woning van zijn moeder. Het viel de getuige op dat [naam verdachte] een rugzak droeg welke volgens de getuige aardig gevuld was met spullen. In één van zijn handen had [naam verdachte] een plastic zak waarin volgens de getuige ook veel spullen zaten.
- Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 2] (pagina 78 e.v.*), waarin hij verklaart dat hij op 8 augustus 2006 om ongeveer 9.05 uur [naam verdachte] achter de poort bij de achtertuin en oprit van de woning [woonplaats slachtoffer 4] zag. De overbuurman en zijn vrouw [M.] waren net vertrokken. [naam verdachte] stond in de tuin bij de achtergevel van de woning [woonplaats slachtoffer 4]. Even later reed hij weg van de woning weg op een fiets. Hij had een plastic draagtas aan het stuur hangen. De getuige weet dat [naam verdachte] al lang niet meer woont op nummer (.). De getuige was in de veronderstelling dat [naam verdachte] vuile was bij zijn moeder bracht.
- Het proces-verbaal van bevindingen (pagina 80 e.v.*), waarin wordt gerelateerd over de mededeling van de moeder van [naam verdachte] aan de verbalisanten dat zij goederen, die waren ontvreemd bij de inbraak in haar woning, heeft teruggevonden in een caravan aan de (adres).
3 primair:
- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waar hij verklaart: “Als die man niet op tijd was gekomen, was ik er met de fiets vandoor gegaan. In feite had ik de fiets dus al gestolen.” en bij de politie (pagina 131*), waar hij zegt “Ik heb toen die fiets gestolen, maar toen die man mij aansprak heb ik de fiets direct teruggegeven”.
- Het proces-verbaal van aangifte van [naam slachtoffer 5] terzake van de diefstal van zijn California herenfiets op 18 mei 2006 bij het Socioproject in de [L-straat] te Eygelshoven (pagina 105 e.v.*). [naam slachtoffer 5] deelt mede dat de beheerder van hat Socioproject tegen hem zei dat buiten [naam verdachte]s en [B] liepen en dat er daarom opgepast moest worden. [naam slachtoffer 5] gaat hierop naar buiten en ziet dat een jongen zijn fiets met zich voert. [naam slachtoffer 5] spreekt deze jongen aan en de jongen zegt tegen [naam slachtoffer 5]: “Hier heb je de fiets terug”. [naam slachtoffer 5] neemt de fiets in ontvangst.
Bij de politie omschrijft [naam slachtoffer 5] de jongen en zegt hij dat hij heeft gehoord dat de moeder van de jongen [slachtoffer 4] heet. De verbalisant schrijft dat hem ambtshalve bekend is, dat de zoon van [slachtoffer 4] is genaamd [naam verdachte].
- Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 1] (pagina 110 e.v.*), waar hij verklaart dat hij op 18 mei 2006 buiten voor de ouderensoos een jongen, die hij kent onder de naam [naam verdachte], met fiets in hand zag weglopen. De fiets was niet van de jongen. De getuige sprak de jongen aan. De jongen zei dat het zijn fiets was. [naam slachtoffer 5] vroeg toen aan de jongen wat hij met zijn fiets aan het doen was. De jongen gaf hierop de fiets terug aan [naam slachtoffer 5] en liep vervolgens snel weg.
5:
- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waar hij verklaart: “op 20 augustus 2006 had ik in Eygelshoven amfetamine bij me”.
- Het proces-verbaal van aanhouding (pagina 19 e.v.?), waarin wordt gerelateerd dat in de rugzak van de verdachte een zakje met wit poeder wordt aangetroffen op 20 augustus 2006.
- Aanvraag NFI (pagina 35 e.v.*) GL-code 380.898, inhoud witte op amfetamine gelijkende substantie, brutogewicht 1,2 gram.
- Uitslag NFI (pagina 38 e.v.*) NFI 380.898, volgens opgave 1,2 gram crèmekleurig poeder in een gripzakje: bevat amfetamine.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700448-06
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 12 december 2006 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [adres verdachte],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe Mr. F.W. Oehlen, advocate te Maastricht.