Bij besluit van 24 maart 2005 heeft verweerder de WW -uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 21 februari 2005. Bij brief gedateerd 3 mei 2005 en voorzien van de stempels "B + B" en "-9 mei 2005" heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres het bezwaarschrift niet zou hebben ingediend binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van 6 weken.
Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe heeft zij aangevoerd, dat het bezwaar op 4 mei 2005 door haar man persoonlijk is afgegeven bij het UWV.
Verweerder heeft zich –voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat het bezwaar pas op 9 mei 2005 is ingekomen zodat het bezwaar te laat zou zijn ingediend.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht en op goede gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meer in het bijzonder dient de rechtbank te beoordelen of eiseres al dan niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 24 maart 2005. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat het besluit van 24 maart 2005 ook op die datum is verzonden – immers, het besluit is niet voorzien van een stempel met de datum van verzending en verweerder heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, te kennen gegeven uit het besluit niet af te kunnen leiden wanneer het besluit is verzonden – en er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat het bezwaar pas op 9 mei 2005 bij verweerder is
ingekomen – immers, eiseres stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift door haar man persoonlijk op 4 mei 2005 bij verweerder is afgegeven, hetgeen de rechtbank overigens op zichzelf niet onaannemelijk acht – overweegt de rechtbank als volgt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt die termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In dit geval zou die termijn derhalve zijn aangevangen per 25 maart 2005. Dat betekent dat de laatste dag waarop het bezwaar zou kunnen worden ingediend, donderdag 5 mei 2005 was.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet is de vijfde mei echter een algemeen erkende feestdag zodat op grond van artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet de termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De eerste dag die daarvoor in aanmerking komt is 6 mei 2005.
Artikel 3, derde lid, van de Algemene termijnenwet bepaalt dat bij besluit bepaalde dagen voor de toepassing van die wet met algemeen erkende feestdagen gelijk kunnen worden gesteld. Dit besluit moet in de Nederlandse Staatscourant openbaar worden gemaakt.
Op 30 december 2003 is in de Staatscourant (nr. 251, pagina 7) openbaar gemaakt het besluit van 26 november 2003, nr. 03.004876, houdende gelijkstelling van 6 mei 2005, 26 mei 2006, 18 mei 2007, 27 december 2007, 28 december 2007 en 31 december 2007 met een algemeen erkende feestdag. Artikel 1 van dat besluit bepaalt onder meer dat 6 mei 2005 wordt
gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Algemene termijnenwet.
Dit betekent dat - nu 7 mei 2005 en 8 mei 2005 respectievelijk op zaterdag en op zondag
vielen - op grond van artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet wordt verlengd van 5 mei 2005 naar 6 mei 2005, maar van 5 mei 2005 naar 9 mei 2005.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou de primaire beslissing op 24 maart 2005 zijn verzonden en ook al zou het bezwaarschrift pas op 9 mei 2005 zijn
ingekomen, het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Verweerder heeft dan ook onterecht het bezwaarschrift van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.