RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703510-06
Datum uitspraak: 22 december 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2006 tot en met 22 augustus 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de auto waarin hij, verdachte, zich bevond, heeft gestart en gas heeft gegeven en (met hoge snelheid) met de auto in de richting van voornoemde [slachtoffer] is gereden (die zich frontaal voor de auto bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2006 tot en met 22 augustus 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de auto waarin hij, verdachte, zich bevond, heeft gestart en gas heeft gegeven en (met hoge snelheid) met de auto in de richting van voornoemde [slachtoffer] is gereden (die zich frontaal voor de auto bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2006 tot en met 22 augustus 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de auto waarin hij, verdachte, zich bevond, gestart en gas gegeven en (met hoge snelheid) met de auto in de richting van voornoemde [slachtoffer] gereden (die zich frontaal voor de auto bevond);
hij op of omstreeks 26 augustus 2006 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning, gelegen aan de Schoutstraat 17, tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd, een autosleutel, portefeuille, diverse waardepapieren en/of identiteitsbewijzen en/of een hoeveelheid geld (van ongeveer 80 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
hij op of omstreeks 26 augustus 2006 te Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen en personenauto (kenteken [X]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, bestaande die valse sleutel hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een door diefstal verkregen autosleutel;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 september 2006 in de gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, een personenauto (kenteken [X]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
hij op of omstreeks 4 september 2006 in de gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 3/4], tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd, twee handtassen, inhoudende (onder meer) diverse waardepapieren en/of identiteitsbewijzen en/of een gsm (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
hij op of omstreeks 5 september 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 5] weg te nemen goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen van zijn gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een glas-in-lood-raampje heeft vernield teneinde die woning te kunnen betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 14 september 2006 in de gemeente Sittard-Geleen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 en 5 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 augustus 2006 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de auto waarin hij zich bevond, heeft gestart en gas heeft gegeven en met de auto in de richting van voornoemde [slachtoffer1] is gereden, die zich frontaal voor de auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 26 augustus 2006 in de gemeente Kerkrade, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 2], tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd, een autosleutel, portefeuille, diverse waardepapieren en een identiteitsbewijs en een hoeveelheid geld (van ongeveer 80 euro), toebehorende aan [slachtoffer 2];
hij op 26 augustus 2006 te Sittard-Geleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen en personenauto (kenteken [X]), toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, bestaande die valse sleutel hierin dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een door diefstal verkregen autosleutel;
hij op 14 september 2006 in de gemeente Sittard-Geleen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1, 2, 3 primair en 6 ten laste gelegde
Namens de verdachte is gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Daartoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
? verdachte steeds ontkend heeft bestuurder van de auto te zijn geweest;
? de herkenning door de aangever van verdachte als de dader onjuist is, nu het signalement dat door aangever is gegeven niet bij verdachte past;
? de aangifte, de herkenning en de verklaring ter zitting door de getuige afgelegd, alle afkomstig zijn van dezelfde bron, zodat er slechts één bewijsmiddel is en er geen sprake is van wettig bewijs;
? de snelheid waarmee de dader is opgetrokken met de auto relevant is, nu een lage snelheid nooit kan leiden tot de dood of tot zwaar lichamelijk letsel;
? deze snelheid niet uit het dossier is af te leiden.
Op grond van het verhandelde ter zitting en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat de persoon die aangever heeft herkend als degene die zich die avond in de rode VW Golf bevond, gas gaf en op hem afreed, wel degelijk verdachte was.
De stelling van verdachte dat deze herkenning als onjuist terzijde moet worden geschoven, volgt de rechtbank niet. De aangever heeft immers als getuige verklaard dat hij verdachte direct herkende, toen hij op 28 augustus 2006 tijdens diensttijd op het politiebureau enkele dagen na de gebeurtenissen een informatieblad van de recherche doorbladerde en de pagina opsloeg met de foto van verdachte. Hij herkende verdachte onmiddellijk aan de vorm van zijn gezicht en zijn haardracht, ook al was het haar de avond van het voorval korter dan op de foto. Hij verklaarde voorts dat hij, toen hij het blad ter hand pakte, niet wist dat de recherche de foto van verdachte had geplaatst met een begeleidende tekst en dat hij die tekst ook nog niet had gelezen op het moment dat hij de man op de foto herkende als de dader.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de rode VW Golf waarmee het onder 1 tenlastegelegde is gepleegd, de auto van verdachte is. Verdachte heeft immers verklaard dat hij deze auto in gebruik had, ook al stond deze op naam van een ander. Ook zijn in die auto verschillende persoonlijke spullen en documenten aangetroffen die van verdachte zijn, zodat niet aannemelijk is dat hij deze auto reeds van de hand had gedaan. Voorts heeft Mikel van der Werf, een van de zonen van de partner van verdachte, verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij, verdachte, met de rode VW Golf tegen een paaltje is gereden, toen de politie achter hem aan zat. Dit gegeven stemt overeen met de verklaring van de aangever dat hij kort na het tenlastegelegde feit deze auto beschadigd aantrof bij een scheef staand paaltje.
De stelling van verdachte dat er geen wettig bewijs is, nu er enkel vanuit één bron verklaringen zijn, verwerpt de rechtbank, gelet op het bovenstaande, als feitelijk niet juist.
Zijdens verdachte is bovendien aangevoerd dat hij de dader om navolgende redenen niet kan zijn geweest. Zijn auto was namelijk eerder die avond ontvreemd door personen, van wie hij de namen liever niet noemt vanwege hun reputatie en de door hen jegens hem geuite dreigementen. Voorts had hij die avond heel kort haar, terwijl de dader lang haar had.
De rechtbank hecht geen geloof aan de bewering van verdachte dat iemand zijn auto gestolen heeft en daarmee op de agent zou zijn ingereden. Dat verhaal is namelijk op geen enkele wijze controleerbaar en is bovendien pas op 13 november 2006 - verdachte bevindt zich dan al twee maanden in hechtenis - naar voren gebracht. Een plausibele verklaring waarom hij dit nieuwe, voor hem ontlastende, verhaal twee maanden zou verzwijgen heeft hij niet gegeven.
Op zich is het juist dat verdachte op een gegeven moment zijn hoofd heeft kaal geschoren. Met betrekking tot het moment waarop dat zou zijn gebeurd bestaat echter zoveel onduidelijkheid dat de rechtbank niet kan concluderen dat zulks vóór het moment van het delict moet zijn gebeurd. In het licht van het voorafgaande is de rechtbank de overtuiging toegedaan dat zulks na het delict is gebeurd.
Zijdens verdachte is verder nog betoogd dat voor de feitelijke gang van zaken - het plotseling optrekken, de richting en de snelheid van de auto - enkel de verklaring van de aangever voorhanden is. De rechtbank is het eens met deze constatering, maar ziet geen reden te twijfelen aan het verslag van de aangever over de gang van zaken die avond.
Tenslotte is nog gesteld dat het van belang is vast te stellen hoe snel de bestuurder heeft gereden, nu dat gegeven van belang is voor de vraag of de bestuurder de motoragent wel kon doodrijden. Omdat daarover informatie ontbreekt, kan ook daarom niet tot een bewezenverklaring gekomen worden.
De rechtbank is echter van oordeel dat het antwoord op deze vraag niet van belang is. Voor de rechtbank is uitgangspunt dat wie plotseling in de richting van een persoon rijdt die op zeer korte afstand voor de auto staat, rekening moet houden met de aanmerkelijke kans dat deze onder de auto terecht komt. Bijvoorbeeld omdat hij verstart en wordt overreden of omdat hij bij een poging om voor de auto weg te komen struikelt en valt. De kans dat het slachtoffer als gevolg van de overrijding door de auto vervolgens komt te overlijden is eveneens aanmerkelijk. Daarbij speelt het gewicht van de auto de belangrijkste rol en niet de snelheid.
Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan heeft hij volgens de rechtbank dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat die persoon ten val komt, overreden wordt en komt te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De raadsman heeft wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde bepleit. De rechtbank komt evenwel tot een bewezenverklaring, gelet op het navolgende:
Blijkens de aangifte is op 26 augustus 2006 uit de woning van [slachtoffer 2] een autosleutel, portefeuille, diverse waardepapieren, een identiteitsbewijs, een hoeveelheid geld en een grijze personenauto van het merk Peugeot, type 406 met kenteken [X], gestolen. De verdachte wordt vervolgens op 14 september 2006 door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een poging tot doodslag, zoals is ten laste gelegd onder 1 primair. Op dat moment is verdachte in bezit van de betreffende auto.
Verdachte heeft zelf op 14 september 2006 bij de politie bekend de voornoemde personenauto vanaf 10 september 2006 in zijn bezit te hebben. Deze auto zou hij in een café geruild hebben voor een gouden ring. Op grond van het navolgende is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte heeft gelogen met de kennelijke bedoeling de waarheid te bemantelen.
?Getuige [1], de partner van verdachte, heeft op 19 september 2006 bij de politie verklaard op of omstreeks 4 september 2006 in een grijze Peugeot van verdachte gezeten te hebben.
Getuige [2] heeft op 14 september 2006 tegenover de politie verklaard dat verdachte de personenauto van het merk Peugeot reeds een maand daarvoor in zijn bezit had.
Op 28 augustus 2006 wordt door getuige Lenkens op een parkeerplaats te Kerkrade gezien dat een portier van een grijs gekleurde personenauto van het merk Peugeot, type 406, kenteken [X] tegen het portier van een geparkeerde auto wordt geslagen. De bestuurder van deze auto betrof een ongeveer 60 jaar oude man, met een grijs baardje en ongeveer 1.70 tot 1.75 meter groot. Dit signalement komt overeen met het signalement van de verdachte.
Nu verdachte kennelijk niet de waarheid spreekt met betrekking tot het moment waarop hij de auto heeft verworven en hij deze bovendien op 28 augustus 2006, twee dagen na de ontvreemding, al in zijn bezit heeft leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte de onder 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat bij verbalisant [P] sprake was van een verdenking terzake het rijden onder invloed door de verdachte. Naar de mening van de raadsman mocht deze verbalisant derhalve niet overgaan tot het geven van het bevel tot het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet aan de verdachte.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2006 heeft verbalisant [W] op 26 augustus 2006 twee personen zien rijden in een gestolen personenauto. Verbalisant relateert dat op de bestuurderszitplaats een man, gekleed in zwarte kleding, zat en op de bijrijderszitplaats een beduidend jongere man, gekleed in witte bovenkleding.
Na ongeveer twintig minuten werd de betreffende personenauto aangetroffen en werden door deze verbalisant in de onmiddellijke nabijheid van die auto twee personen, waaronder verdachte, aangehouden in een oprit van een woning. Verdachte is donker gekleed, de medeverdachte heeft witte bovenkleding. Op deze oprit worden de autosleutels van de betreffende auto aangetroffen. Vervolgens blijkt uit het aanvullend proces-verbaal d.d. 7 december 2006 dat verbalisant Wintraecken tijdens de aanhouding van de verdachte aan verbalisant [P] heeft medegedeeld dat de adem van de verdachte riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank en dat [verdachte] verdacht werd de bestuurder van de personenauto te zijn geweest.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verbalisant [P] door verbalisant [W] op de hoogte was gesteld van een verdenking terzake het rijden onder invloed door verdachte, op grond waarvan zij mocht overgaan tot het geven van het bevel tot medewerking aan de ademanalyse.
Het onder 6 ten laste gelegde feit kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 primair en 6 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1 primair:
poging tot doodslag
feit 2:
diefstal terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
feit 3 primair:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
T.a.v. feit 6:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair, 3 subsidiair en 6 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 9 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat ter zake van het feit onder 1 primair een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaren én ter zake van het feit onder 6 een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden zal worden opgelegd.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bepleit.
Indien de rechtbank anders mocht oordelen, is de raadsman van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet gerechtvaardigd is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich op 21 augustus 2006 te Sittard in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een agent. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het slachtoffer van de poging tot doodslag een motoragent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, betreft. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de kwetsbaarheid van de motoragent. Zo handelend heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit van ernstige aard. Voor een zo ernstig feit als het onderhavige, dat voor de samenleving schokkend is, kan alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking komen.
Ten bezware van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn houding ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onder 2, 3 primair en 6 bewezenverklaarde feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend is.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde acht de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake rijden onder invloed is veroordeeld, ter beveiliging van het verkeer, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden op zijn plaats.
In het licht van de hierna op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank met betrekking tot onder 1 primair bewezenverklaarde geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], Postbus 1230, 6201 BE Maastricht, door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 300,00 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
Ten aanzien van het inbeslaggenomene, te weten het mes, de drie lampen en de hamer, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelaten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van 2 maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de Meervoudige Strafkamer te Roermond d.d. 9 september 2005, gewezen onder parketnummer 04/860510-05.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair en 6 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 primair en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- ontzegt de verdachte ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomene, te weten:
- 2006116003 8 1 mes
LE CHEF
zwart handvat met blauw;
- 2006116003 9 1 lamp kleur: zilver
Handlamp;
- 2006116003 10 1 lamp kleur: geel
handlamp;
- 2006116003 11 1 lamp kleur: oranje
handlamp;
- 2006116003 12 1 hamer kleur: oranje
life hammer;
- gelast dat het voorwaardelijk deel van de aan de veroordeelde bij vonnis van de rechtbank te Roermond d.d. 9 september 2005 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], Postbus 1230, 6201 BE Maastricht te betalen een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro);
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. T.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2006, zijnde mr. T.A.J.M. Provaas buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.