ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ3366

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-010481-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van verdachte wegens verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat het gebrek aan medewerking van de verdachte de reden is dat hij Nederland niet op legale wijze kan verlaten. Zowel de verdachte als de Nederlandse autoriteiten zijn niet in staat om de verdachte op legale wijze Nederland te laten verlaten. Hierdoor is het steeds opnieuw vervolgen van de verdachte voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht niet langer een redelijk strafrechtelijk doel. De rechtbank heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van de verdachte terzake van het ten laste gelegde. Deze beslissing is genomen na het onderzoek ter terechtzitting op 18 oktober 2006, waarbij de meervoudige kamer voor strafzaken de zaak heeft behandeld. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. G.L.P. Biesmans, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/010481-04
Datum uitspraak: 1 november 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
alias:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juli 2004 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het niet aannemelijk is geworden dat het met name aan gebrek aan medewerking van de verdachte te wijten is dat hij Nederland niet op legale wijze kan verlaten. Nu klaarblijkelijk noch de verdachte zelf noch de Nederlandse autoriteiten kunnen bewerkstelligen dat de verdachte op legale wijze Nederland verlaat, dient het steeds opnieuw vervolgen van de verdachte terzake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht geen redelijk strafrechtelijk doel meer. De rechtbank zal mitsdien het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging van de verdachte terzake van het ten laste gelegde.
DE BESLISSING:
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2006.