RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06 / 2341 BESLU VV en AWB 06 / 2342 BESLU VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
de maatschap [naam verzoekster],
gevestigd te Venray, verzoekster,
het college van Gedeputeerde Staten van Limburg,
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluiten: 5 oktober 2006
Kenmerk: 2006/44541 en 2006/44545.
Behandeling ter zitting: 23 november 2006
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten van 5 oktober 2006 heeft verweerder een tweetal - hieronder nader te duiden - verkeersbesluiten genomen in verband met de door de gemeente Venray uit te voeren (re)constructie van de afrit van de provinciale weg N270 Eindhoven-Well voor verkeer in de richting Eindhoven.
Verzoekster heeft bij brief van 14 november 2006 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemde besluiten. Bij brief van gelijke datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake van beide besluiten een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoekster en aan de partij ex artikel 8:26 van de Awb gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De verzoeken zijn, gevoegd met verzoeken geregistreerd onder de nummers AWB 06/2376 en AWB 06/2377, behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 23 november 2006, alwaar voor verzoekster zijn verschenen haar maten [naam1] en [naam2].
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door E.A.M. Dehing en mw. mr. Y.H.S. van de Berg, ambtenaren der provincie.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray heeft zich doen vertegenwoordigen door P.J.J.E. Hanen, ambtenaar der gemeente.
Na de zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst, in dier voege dat in de zaken met de nummers AWB 06/2376 en AWB 06/2377 afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is - voor zover hier van belang - bepaald dat, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt, dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
De voorzieningenrechter ziet geen beletselen verzoekster in haar verzoeken ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Gelet op de omstandigheid dat de gemeente Venray voornemens is op korte termijn een aanvang te maken met de in rubriek I genoemde (re)constructie van de afrit, acht de voorzieningenrechter voorts de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoekster uit de bestreden besluiten voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met die besluiten (casu quo de onmiddellijke uitvoering daarvan) te dienen belang. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over het geschil in de hoofdzaak.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
De in geding zijnde besluiten strekken tot tijdelijke afsluiting van de afrit van de N270 voor verkeer in de richting Eindhoven ter hoogte van km. 39.10 in de gemeente Venray, door plaatsing van het bord C1 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) gedurende ongeveer 3 weken, respectievelijk tot definitieve instelling van verplichte rijrichtingen op deze afrit (na voltooiing van de (re)constructie), door plaatsing van de borden D2 en D3 van bijlage 1 van het RVV 1990.
Verzoekster heeft zich met deze besluiten niet kunnen verenigen en heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder, alsook de voorzieningenrechter verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Verzocht is - zakelijk weergegeven - de besluiten te schorsen.
Verweerder en de partij ex artikel 8:26 van de Awb hebben ter zitting primair betoogd dat verzoekster niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2005 (JB 2005, 319) - dat de eigenaar van een pand belanghebbende is bij een verkeersbesluit indien de daarin vervatte maatregelen zijn eigendomsbelangen raken. Nu niet kan worden uitgesloten dat de onderhavige verkeersmaatregelen (althans de definitieve verkeersmaatregel) negatieve gevolgen hebben voor de economische exploitatie van het pand van verzoekster, zal de voorzieningenrechter verzoekster voorshands als belanghebbende aanmerken.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeers¬besluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
Het tot het nemen van een verkeersbesluit bevoegde bestuursorgaan komt een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan dit bestuursorgaan om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
De voorzieningenrechter stelt, gelet ook op het verhandelde ter zitting, vast dat er de nodige gebreken aan de bestreden besluiten kleven. Zo maken de besluiten op geen enkele wijze inzichtelijk op welke wijze de hierin vervatte verkeersmaatregelen geacht moeten worden de belangen genoemd in artikel 2 van de WVW te dienen: volstaan is met de - niet nader onderbouwde - stelling dat de hierin vervatte maatregelen, gelet op vorenbedoelde belangen, noodzakelijk zijn. Evenmin is kunnen blijken dat de besluiten zijn genomen nadat verweerder het overleg als bedoeld in artikel 24 van het BABW had geïnitieerd. Verweerder heeft op dit punt volstaan met de overweging dat dit overleg door de gemeente Venray zal plaatsvinden, hetgeen de voorzieningenrechter in meerdere opzichten onvoldoende acht om te stellen dat verweerder geacht moet worden te hebben voldaan aan op hem rustende verplichting ex artikel 24 van het BABW. Ten slotte is ook niet kunnen blijken dat verweerder heeft onderzocht of de bestreden besluiten voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de besluiten te dienen doelen. In de bestreden besluiten is dienaangaande gesteld dat vooralsnog niet van dergelijke gevolgen is gebleken, terwijl ter zitting desgevraagd is verklaard dat verweerder op dit punt geen onderzoek heeft gepleegd.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het onwaarschijnlijk is te achten dat de bestreden besluiten in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets zouden kunnen doorstaan. Nu de hiervoor vermelde gebreken evenwel - naar het zich laat aanzien - zijn te herstellen bij verweerders heroverweging, als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, bij de beslissing(en) op bezwaar, hoeft hierin - op zichzelf beschouwd - geen aanleiding te worden gevonden tot toewijzing van de onderhavige verzoeken.
Ook anderszins acht de voorzieningenrechter een dergelijke aanleiding niet aanwezig: niet gebleken is dat er aan de zijde van verzoekster een zwaarwegend belang bestaat dat zou moeten nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Naar ter zitting is gebleken bestaat het voornaamste bezwaar van verzoekster tegen de bestreden besluiten in de vrees voor toename van het vrachtverkeer in straat waarin haar pand is gelegen. Gesteld is dat er afspraken zijn gemaakt omtrent de bevoorrading van de bedrijven op het achter dit pand gelegen, door de te (re)construeren afrit te ontsluiten PDV-lokatie, inhoudende dat vrachtverkeer geen gebruik zal maken van deze afrit, maar van de weg waaraan het pand van verzoekster is gelegen. Daargelaten de juistheid van deze stelling, moet worden geoordeeld dat deze vrees betrekking heeft op een toekomstige ontwikkeling die, naar ter zitting is bevestigd, enkel kan worden gerealiseerd door het nemen van een verkeersbesluit, waartegen (alsdan) bezwaar kan worden gemaakt. Hierin kan daarom geen aanleiding worden gevonden voor het toewijzen van de onderhavige verzoeken. Van andere in dezen relevante belangen van verzoekster is niet kunnen blijken.
Op grond van het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig voor toewijzing van de onderhavige verzoeken; deze zullen derhalve worden afgewezen. Gelet op de (vele) gebreken in de bestreden besluiten acht de voorzieningenrechter wèl termen aanwezig gebruik te maken van de hem in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en te bepalen dat verweerder (althans de Provincie Limburg) het door verzoekster betaalde griffierecht zal dienen te vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- gelast dat de Provincie Limburg aan verzoekster het voor de onderhavige procedures gestorte griffierecht (€ 281,00) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2006.
w.g. D. Laeven w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 28 november 2006
AZ3157
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.