RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700134-06
Datum uitspraak: 22 november 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 4 februari 2006 tot en met 6 februari 2006, in elk geval in de maand februari van het jaar 2006, in de gemeente Heerlen, nadat er op of omstreeks 4 februari 2006 in de gemeente Heerlen, het misdrijf was gepleegd van moord of doodslag op [naam slachtoffer] of diefstal met geweld de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge hebbende of afpersing de dood ten gevolge hebbende van [naam slachtoffer], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf, te weten -in elk geval- schoenafdrukken en/of vingerafdrukken veroorzaakt door/achtergelaten door [E.] en/of door [I.] heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft zij, verdachte een/de wand(en) en/of de vloer en/of het plafond van twee kamers, in elk geval van een kamer en/of van een gang van de woning, gelegen aan de Goselingstraat 2 te Heerlen, meermalen, althans eenmaal (telkens) afgewassen en/of gedweild, in elk geval (telkens) gereinigd/gepoetst.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 4 februari 2006 tot en met 6 februari 2006, in de gemeente Heerlen, nadat er op 4 februari 2006 in de gemeente Heerlen het misdrijf was gepleegd van moord of doodslag op [naam slachtoffer] of diefstal met geweld, de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge hebbende of afpersing, de dood ten gevolge hebbende van [naam slachtoffer], met het oogmerk om de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf, te weten vingerafdrukken, achtergelaten door [E.] en door[I.], aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, immers heeft zij twee kamers, en een gang van de woning, gelegen aan de Goselingstraat 2 te Heerlen, gereinigd/gepoetst.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, sporen van het misdrijf aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het aan zijn cliënte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Voor wat betreft de strafoplegging heeft de raadsman verzocht om oplegging van een werkstraf, gelet op het belang dat de kinderen van zijn cliënte hebben bij de vrijheid van hun moeder.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen onder meer gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is daarnaast gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het bewezenverklaarde feit oplegging van een werkstraf een passender straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de voor dit delict maximale duur, zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de gedragingen van de verdachte, namelijk het onttrekken van sporen aan het onderzoek van justitie en politie om de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, niet succesvol is geweest en geen kenbare invloed op het onderzoek heeft gehad.
De rechtbank acht tevens van belang dat het initiatief tot het plegen van dit misdrijf niet van de verdachte is uitgegaan.
Met het opleggen van de maximum toegelaten werkstraf brengt de rechtbank tot uitdrukking:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het misdrijf, waarvan de verdachte de sporen aan het onderzoek van politie en justitie heeft onttrokken, persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het misdrijf, waarvan de verdachte de sporen aan het onderzoek van politie en justitie heeft onttrokken, en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Met het opleggen van een voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst foute keuzes te maken als het gaat om het meehelpen aan het oplossen of voorkomen van misdrijven of het bemoeilijken van de opsporing daarvan.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer][ rechtstreeks schade is toegebracht door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit. Het door de verdachte gepleegde strafbare feit, kort gezegd hulp aan daders van misdrijven, is immers niet het feit waardoor de benadeelde partij schade zou kunnen hebben geleden. De benadeelde partij dient in haar vordering daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 189 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden;
- beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- verklaart de benadeelde partij[naam slachtoffer],[adres slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. I.M.T. Wijnands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2006.