ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ2132
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn van vervolging in een strafzaak met betrekking tot Opiumwet en Wet wapens en munitie
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, is de verdachte op 30 juli 2003 aangehouden in verband met meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk bereiden en verkopen van MDMA, het aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine, en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat na het verhoor van de verdachte op 1 augustus 2003 er geen verdere onderzoeksverrichtingen zijn uitgevoerd, behalve het afwachten van de resultaten van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank concludeert dat de zaak niet complex is en dat er geen proceshouding van de verdachte is die de vertraging heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke overschrijding is van de redelijke termijn van vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De totale periode van 39 maanden, gerekend vanaf de aanhouding van de verdachte tot de zitting op 30 oktober 2006, wordt als onaanvaardbaar beschouwd. De rechtbank oordeelt dat deze schending van het recht zo ernstig is dat het gerechtvaardigd is om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de belangen van de verdachte en de noodzaak van een redelijke termijn in acht heeft genomen.