RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/410796-05
Datum uitspraak: 1 november 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op terechtzitting van 18 oktober 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
hij op of omstreeks 21 januari 2005, in de gemeente Stein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger),daarmede rijdende over de weg, de Business Park Stein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer], werd gedood,welke bovenbedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk)onvoorzichtig en/of onoplettend was/waren en hieruit heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte,rijdend op de weg, de Business Park Stein (richting Steinderweg), op de kruising althans splitsing van die weg en de weg, de Business Park Stein (richting Dirix B.V.), naar rechts is afgeslagen in de richting van de Business Park Stein (richting Dirix B.V.) en/of die Business Park Stein (richting Dirix) is opgereden, zulks op het moment dat de bestuurster van een motorrijtuig (bromfiets), die zich gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechts naast, althans zich rechts dicht achter hem, verdachte, bevond op een langs die Business Park Stein (richting Steinderweg) gelegen fiets- bromfietspad en/of de bestuurster van dat motorrijtuig (bromfiets) hem, verdachte tot op korte afstand over dat fiets-bromfietspad was genaderd, niet heeft laten voorgaan en/of de doorgang voor die bestuurster van dat motorrijtuig (bromfiets) heeft versperd of belemmerd, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aan- of overrijding isontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig (trekker + oplegger) en de bestuurster van dat motorrijtuig (bromfiets), te weten die [naam slachtoffer], en/of dat motorrijtuig (bromfiets);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2005,in de gemeente Stein,als bestuurder van een motorrijtuig (trekker + oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Business Park Stein (richting Steinderweg), op de krusing althans splitsing van die weg en de weg, de Business Park Stein (richting Dirix B.V.), zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of zo onoordeelkundig naar rechts is afgeslagen in de richting van die Business Park Stein (richting Dirix B.V.), dathij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (trekker +
oplegger) in botsing althans aanrijding is gekomen met een zich rechts naast, althans zich rechts dicht achter hem over een langs die Business Park Stein (richting Steinderweg) gelegen fiets- bromfietspad rijdende althans zich bevindende bestuurster van een motorrijtuig (bromfiets) en/of dat motorrijtuig (bromfiets),door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
De geldigheid van de tenlastelegging
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, aangezien daarin ‘’(aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend’’ wordt vermeld, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat enkel ‘’onvoorzichtig en/of onoplettend’’ bewezen wordt verklaard, terwijl, volgens vaste jurisprudentie onder schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet juist aanmerkelijke schuld moet worden verstaan. Volgens de raadsman moet het vorenstaande tot partieel nietige tenlastelegging leiden. Niet ter discussie staat dat artikel 6 van de Wegenverkeerswet vereist dat er aan de zijde van de verdachte sprake moet zijn van aanmerkelijke schuld aan een verkeersongeval.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat in de tenlastelegging in de onderhavige zaak ‘’aanmerkelijk’’ tussen haakjes staat geplaatst, de geldigheid van de tenlastelegging niet regardeert, nu in de tenlastelegging ook het woord ‘’roekeloos’’ is opgenomen, waardoor het duidelijk is dat de officier van justitie verdachte in het primair ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet verwijt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 januari 2005, in de gemeente Stein, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, trekker met oplegger, daarmede rijdende over de weg, de Business Park Stein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer], werd gedood, welke bovenbedoelde gedraging aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend was en hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, rijdend op de weg, de Business Park Stein, richting Steinderweg, op de kruising van die weg en de weg, de Business Park Stein, richting Dirix B.V., naar rechts is afgeslagen in de richting van de Business Park Stein, richting Dirix B.V., en die Business Park Stein, richting Dirix, is opgereden, zulks op het moment dat de bestuurster van een motorrijtuig, bromfiets, die zich gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechts naast hem, verdachte, bevond op een langs die Business Park Stein, richting Steinderweg, gelegen fiets- bromfietspad en de bestuurster van dat motorrijtuig, bromfiets, hem, verdachte tot op korte afstand over dat fiets-bromfietspad was genaderd, niet heeft laten voorgaan en de doorgang voor die bestuurster van dat motorrijtuig, bromfiets, heeft versperd, waardoor een botsing is ontstaan tussen zijn motorrijtuig, trekker + oplegger, en de bestuurster van dat motorrijtuig, bromfiets, te weten die [naam slachtoffer], en dat motorrijtuig, bromfiets.
Bijzondere bewijsoverweging
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte het slachtoffer op het moment dat de bromfiets achter het op de foto’s waarneembare informatiebord reed, niet kon zien. Voorts zou de bromfiets voor verdachte onzichtbaar zijn geweest, toen deze ter hoogte van de voorkant van de cabine van de trekker reed, omdat zich daar een ‘’dode hoek’’ bevindt. Ervan uitgaande dat het slachtoffer met een snelheid van 40 tot 50 km per uur heeft gereden, is niet uit te sluiten dat verdachte in zijn spiegels gekeken heeft of er verkeer rechts naast of achter zijn auto reed en vervolgens nogmaals heeft gekeken toen het slachtoffer in de ‘’dode hoek’’ reed, zonder dat hij het slachtoffer heeft kunnen zien. Verdachte zou dan niet aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend hebben gereden, aangezien van een vrachtwagenchauffeur bij het maken van een bocht niet kan worden verlangd dat hij vrijwel continu in zijn spiegels kijkt. Verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte er een verwijt van kan worden gemaakt dat hij bij nadering van de kruising van de wegen Business Park Stein (richting Steinderweg) en Business Park Stein (richting Dirix B.V.) het slachtoffer niet op enig moment heeft waargenomen. De rechtbank acht daartoe redengevend dat uit het rapport van het Bureau Verkeersondersteuning blijkt dat het slachtoffer, terwijl zij over het fietspad rechts achter of rechts naast de door verdachte bestuurde trekker met oplegger reed, bij voortduring zichtbaar moet zijn geweest.
Ter terechtzitting heeft verdachte, die ter plaatse bekend is, verklaard dat de verkeerssituatie aldaar gevaarlijk is. Nu verdachte rechtsaf wilde slaan en bovendien een zware vrachtwagencombinatie bestuurde, had van hem in deze verkeerssituatie extra oplettendheid mogen worden gevergd, in die zin dat hij het zich eventueel naast hem op het fietspad bevindende verkeer nauwlettend in de gaten hield. Kennelijk heeft verdachte die grote en gestage aandacht niet betracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig uren vervangende hechtenis, en
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van
motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van een jaar.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een aanmerkelijke verkeersfout gemaakt en als gevolg daarvan is een medemens om het leven gekomen. Dat is een ernstig misdrijf.
Voor de nabestaande, een thans 11-jarige dochter, heeft het ongeval zeer ingrijpende gevolgen gehad. Zij heeft niet alleen haar moeder verloren, maar ook haar thuis, want sedert het overlijden van haar moeder woont zij in een ‘’netwerkgezin’’, in afwachting van een plaats in een pleeggezin dan wel een internaat. Ter terechtzitting heeft zij verteld wat het verlies van haar moeder voor haar betekent.
Ook voor de verdachte zelf is het ongeval niet zonder gevolgen gebleven. Hij vindt het, naar zijn zeggen, verschrikkelijk wat er gebeurd is en kan nog steeds niet begrijpen dat hij het slachtoffer niet heeft gezien. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het ongeval nog niet heeft verwerkt en gebukt gaat onder schuldgevoel.
Verdachte is nooit eerder terzake een overtreding van de Wegenverkeerswet dan wel enig ander strafbaar feit veroordeeld.
Onder die omstandigheden, mede gelet op het feit dat er inmiddels 21 maanden na het ongeval zijn verstreken en dat de reclassering verdachte recentelijk heeft geadviseerd psychologische hulp te zoeken voor de verwerking van het ongeval, acht de rechtbank het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf op zijn plaats.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
- beveelt, dat de opgelegde werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van één jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
- beveelt dat de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid niet zal worden
tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde de voorwaarde niet heeft nageleefd zich voor het einde van een proeftijd van één jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2006.