ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ2056

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-090097-04
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met inkomensopgaven in het kader van de Algemene nabestaandenwet en de Algemene ouderdomswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte, [T.], een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. De rechtbank oordeelt dat de verdachten sinds juni 2002 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat hen verplichtte om correcte informatie te verstrekken aan de Sociale Verzekeringsbank. De verdachte heeft opzettelijk onjuiste opgaven gedaan in het kader van de Algemene nabestaandenwet en de Algemene ouderdomswet. Dit betrof onder andere het indienen van valse inkomensopgaven waarin werd opgegeven dat er geen andere persoon woonachtig was op het adres van de verdachte, terwijl dit niet waar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte wisten dat deze informatie van belang was voor de vaststelling van hun recht op uitkeringen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens aan de Sociale Verzekeringsbank te verstrekken. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat de feiten niet opzettelijk waren gepleegd, verworpen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook op de inhoud van de bewijsstukken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de terugbetaling van het fraudebedrag door de verdachte en haar verslechterde gezondheidstoestand. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/090097-04
Datum uitspraak: 31 oktober 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 17 augustus 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met [T.], althans alleen, een aan haar ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene nabestaandenwet gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Inkomensopgaveformulier in verband met de inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet", zijnde dit formulier een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte tezamen en in vereniging met [T.], althans alleen,- zakelijk weergegeven - valselijk op dat formulier heeft/hebben opgegeven dat er geen andere persoon woonachtig is op het adres waarop zij, verdachte, feitelijk woont, terwijl zij, verdachte, (vervolgens) dat formulier voor waar heeft ondertekend, een en ander met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij op of omstreeks 29 december 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met [T.], althans alleen, een aan haar ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene ouderdomswet gegeven voorschriften toegezonden of uitgereikt formulier met het opschrift "Aanvragen van uw AOW-pensioen", zijnde dit formulier een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte, tezamen en in vereniging met [T.], althans alleen, - zakelijk weergegeven - valselijk op dat formulier heeft/hebben opgegeven zij, verdachte, alleen woont, terwijl zij, verdachte, (vervolgens) dat formulier voor waar heeft ondertekend, een en ander met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot 29 september 2004 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [T.], althans alleen, in strijd met een haar en/of [T.] bij of krachtens de Algemene Ouderdomsweg opgelegde verplichting, in elk geval krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) aan de Sociale Verzekeringsbank te verstrekken, immers heeft zij, verdachte en/of niet aan genoemde instantie gemeld dat zij, verdachte,
- samen heeft gewoond en/of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [T.],
terwijl dit feit/deze feiten kan/kunnen strekken tot bevoordeling van haarzelf en/of [T.], (zulks) terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van haar, verdachtes, recht op een verstrekking of tegemoetkoming of voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Verbeterde schrijffout
Tengevolge van een kennelijke schrijffout staat in de dagvaarding in regel 8 van het onder 3 ten laste gelegde ‘[naam verdachte]’ in plaats van ‘[T.]’. Gelet op de strekking van de tenlastelegging is het duidelijk dat het tweede in plaats van het eerste wordt bedoeld. De rechtbank herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in haar verdediging wordt geschaad.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
zij op 17 augustus 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met [T.], een aan haar ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene nabestaandenwet gegeven voorschriften toegezonden formulier met het opschrift "Inkomensopgaveformulier in verband met de inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet", zijnde dit formulier een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat zij tezamen en in vereniging met [T.], - zakelijk weergegeven - valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat er geen andere persoon woonachtig is op het adres waarop zij feitelijk woont, terwijl zij vervolgens dat formulier voor waar heeft ondertekend, een en ander met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij op 29 december 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met [T.], een aan haar ter uitvoering van de bij of krachtens de Algemene ouderdomswet gegeven voorschriften toegezonden formulier met het opschrift "Aanvragen van uw AOW-pensioen", zijnde dit formulier een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hierin bestaande dat zij tezamen en in vereniging met [T.], - zakelijk weergegeven - valselijk op dat formulier heeft opgegeven dat zij alleen woont, terwijl zij vervolgens dat formulier voor waar heeft ondertekend, een en ander met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij in de periode van 1 juli 2003 tot 29 september 2004 in de gemeente Maastricht in strijd met een haar bij of krachtens de Algemene Ouderdomswet opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de Sociale Verzekeringsbank te verstrekken, immers heeft zij niet aan genoemde instantie gemeld dat zij
- samen heeft gewoond en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [T.],
terwijl deze feiten kunnen strekken tot bevoordeling van haarzelf, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van de hoogte van een verstrekking.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overweging ten aanzien van de bewezenverklaring
De raadsman van verdachten heeft ter verdediging kort gezegd aangevoerd dat verdachten geen gezamenlijke huishouding hebben gehad op of omstreeks de in de tenlastelegging vermelde data. Voorts heeft hij gesteld dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, in het bijzonder nu verdachten die feiten niet opzettelijk hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat zij met de bestuursrechter van deze rechtbank van oordeel is dat verdachten sedert juni 2002 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Voor de gronden daartoe verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de betreffende uitspraak van de rechtbank Maastricht (sector bestuursrecht) van 23 november 2005 met procedurenummer AWB 05 / 940 ANW/AOW, welke uitspraak door de rechtbank met instemming van de officier van justitie en de verdediging bij het procesdossier is gevoegd, zodat deze daarvan thans deel uitmaakt. Voorts overweegt de rechtbank dat, anders dan de raadsman ingang wil doen vinden, de verdachten de ten laste gelegde feiten opzettelijk hebben gepleegd. Bij de politie heeft verdachte[T.] op 29 september 2004 verklaard:
“Riet heeft een huurwoning, zij heeft géén huursubsidie. Zij heeft die ook nooit aangevraagd. Zij wilde voorkomen dat ze op enig moment terug zou moeten betalen. Ik heb Riet toen ook geadviseerd om dat niet aan te vragen. U vraagt mij waarom, nou, ik was daar veel, dus misschien zou men mij met haar samentellen en dit doorgeven aan de woningbouwvereniging” (pag. 75 van het doorgenummerde proces-verbaal).
Alleen al uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachten hadden moeten weten dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Die wetenschap heeft verdachten er echter niet van weerhouden om onjuiste opgaven in het kader van de Algemene nabestaandenwet en de Algemene ouderdomswet te doen door op de daartoe bestemde formulieren in te vullen dat geen andere persoon woonachtig is op het adres waarop verdachte [naam verdachte] feitelijk woont. Zulks geldt evenzeer voor het nalaten van verdachte [naam verdachte] om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Verzekeringsbank.
De verweren treffen derhalve geen doel.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
1:
medeplegen van valsheid in geschrift
2:
medeplegen van valsheid in geschrift
3:
in strijd met een bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 200 uren met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft de raadsman gewezen op het optreden van de ambtenaren van de Sociale Verzekerings Bank en op relevante persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die bij het bepalen van de strafmaat van belang kunnen zijn.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de omstandigheid dat de verdachte en haar mededader het fraudebedrag kennelijk geheel hebben terugbetaald. Tevens heeft de rechtbank daarbij de verslechterde gezondheidstoestand van de verdachte in aanmerking genomen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren;
- beveelt, dat van deze taakstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk , voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. T.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. Vinken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2006.